Probleem 2 – Hoe gaat het met de jeugd?
Leerdoelen:
1. Waarom is er de laatste jaren een sterke daling van jeugdcriminaliteit in Nederland?
2. Wat zijn de trends ten aanzien van de omvang van jeugdcriminaliteit in Nederland?
3. Welke databronnen bieden informatie over criminaliteit en wat zijn de voordelen en
beperkingen van deze bronnen?
Artikel 1: De misdaadcijfers lopen terug. Elffers & Bruinsma, Tijdschrift voor Criminologie
Leerdoel 1: waarom is er de laatste jaren een sterke daling van jeugdcriminaliteit in Nederland?
-Politie: de daling in misdaadcijfers is niet zomaar toe te rekenen aan handelen van de politie. Henk
Elers & Gerben Bruinsma: Door de opzet van een landelijke en interregionale recherche, zijn er ook
veel recherches lokaal weggehaald. Hierdoor worden er meteen al veel minder eenvoudige delicten
geregistreerd. De misdaadcijfers zijn dan ook grotendeels afhankelijk van geregistreerde aangiftes bij
de politie. Volgens Vroegop en Tak heeft extra menskracht bij de politie nauwelijks effect gehad op
de opsporing. Te voorbarig om criminaliteitscijfers meteen toe te rekenen aan de politie, omdat er
zoveel andere invloeden zijn (Bruinsma). Tijdens incidenten heeft de politie ook veel discretionaire
ruimte om iets wel of niet te registreren en om iets wel of niet strafrechtelijk te classificeren. Veel
verschillende manieren om zaken te behandelen.
-Willen-kunnen-durventheorie: de misdaadcijfers zijn gedaald door een vermindering van willen,
kunnen en durven. Door een aantal factoren is het willen, kunnen en durven veranderd, zowel
negatief als positief:
Demografische veranderingen: minder adolescenten> minder willen.
Veranderingen in normenstelsel: barre tijden, mensen sluiten zich aaneen, verhoogde sociale
controle, minder gelegenheid> minder kunnen en durven.
Verslapping van normen en waarden: meer graaiers in de maatschappij, dus een ‘ik ook’-
instelling> meer willers.
Ontwikkeling van nieuwe delicttypen: bijvoorbeeld computercriminaliteit, waarvan bijna
nooit aangifte wordt gedaan.
Van Baal: het effect van een verhoogde afschrikking hangt sterk af van de sociale omgeving van een
potentiële overtreder.
-Afhankelijkheid van recidivisten: hoe minder recidivisten, hoe minder criminaliteit.
-Veranderingen in preventiemaatregelen door de bevolking en bedrijven: betere beveiliging van
woningen en bedrijven, nieuwe auto’s die systemen hebben waardoor ze moeilijker te stelen zijn.
-Veranderingen in bestuurlijke inspanningen: beter sociaal verzekeringsstelsel, betere huisvesting>
minder bereidheid tot criminaliteit.
-Lagere aangiftebereidheid: mensen hebben minder vertrouwen in de overheid, dus automatisch ook
minder vertrouwen in politie en justitie, wat resulteert in een stuk minder aangiftes en dus minder
geregistreerde criminaliteit.
Leerdoel 2: Wat zijn de trends ten aanzien van de omvang van jeugdcriminaliteit in Nederland?
Dit artikel richt zich op algemene criminaliteit en zegt niks specifiek over de trends van de omvang
van de jeugdcriminaliteit in Nederland.
, Leerdoel 3: Welke databronnen bieden informatie over criminaliteit en wat zijn de voordelen en
beperkingen van deze bronnen?
In grote lijnen zijn er twee bronnen van registratie:
Politiecijfers over aantallen aangiften en over eigen opsporingsactiviteiten van misdaad (CBS,
LCK). Nadeel van deze bron is dat de registratie afhankelijk is van burgers die zelf naar de
politie stappen en aangifte doen. Lang niet elk misdrijf wordt door een burger herkend als
een misdrijf of door de politie behandeld als aangifte. Ook verschilt per delict de
aangiftebereidheid enorm en zijn aangiftes gelinkt aan kenmerken van slachtoffers en
daders. De aantallen zijn ook erg beleidsgevoelig, wat krijgt er prioriteit bij de politie, en wat
moet er wachten, of wordt er uiteindelijk niet behandeld. Geen voordelen te zien in dit
artikel.
Zelfrapportage van bepaalde vormen van slachtofferschap van bevolkingssurveys
(PMB,MCB,POLS,ICVS). Deze databron heeft als groot nadeel dat je niet elk delict door
slachtoffersurveys kunt halen, een groot gedeelte van de delicten wordt hier dus niet
geregistreerd. Ook moet je er maar vanuit gaan dat slachtoffers eerlijk antwoorden, in plaats
van zomaar wat in te vullen, hier kan je ook niet zomaar op rekenen. Geen voordelen te zien
in dit artikel.
Beide databronnen vallen tevens onder de registratie van de gewone politie, grotere delicten die bij
de FIOD bijvoorbeeld terechtkomen, worden hier niet bij meegeteld, terwijl dit wel delicten zijn die
gepleegd worden.
Artikel 2: “De daling in jeugddelinquentie, minder risico, meer bescherming?”
Leerdoel 1: Waarom is er de laatste jaren een sterke daling van jeugdcriminaliteit in Nederland?
-Veranderingen in macrofactoren: toegenomen welvaart, meer gerichte inzet van politie of daling in
alcoholgebruik, meer jongeren met een afgeronde opleiding, toename in salarissen bij
laagopgeleiden.
-Minder blootstelling aan risicofactoren: alcoholgebruik, delinquente vrienden.
-Meer beschermende opvoedingsfactoren: meer ervaren emotionele steun, betrokkenheid door
ouders, monitoring door ouders
-Meer internationale veiligheidsmaatregelen: toegenomen situationele beveiliging, beter beveiligen
van woningen en auto’s, meer politie op straat, veranderingen in politiestrategieën.
-Digitalisering: Weerman beargumenteert dat de opkomst van sociale media heeft gezorgd voor een
verandering in vrijetijdsbesteding, namelijk meer online in plaats van op straat, criminele dingen
doen.
Bovengenoemde factoren zijn maatschappelijk en breed getrokken over meerdere landen, er is niet
duidelijk of dit ook zo doorwerkt in de jeugd, hiervoor zou meer empirisch onderzoek plaats moeten
vinden, onder andere op microniveau.
Toepassing van ecologische theorie van Bronfenbrenner: risico- en beschermende factoren in
verschillende domeinen staan centraal, gevoeligheid hiervoor is erg belangrijk:
Risicofactoren vergroten de kans op delinquentie en jeugdcriminaliteit, delinquente vrienden en
probleemgedrag zijn meer van invloed dan familie- en gezinsfactoren. De kans op delinquentie