Systeem Aarde hoofdstuk 3 en 4
3.1 Natuurlijke landschappen op aarde
Landschapsfactoren
Lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer en biosfeer → basis ontstaan verschillende landschappen
Geofactoren → gestente reliëf, klimaat en lucht, bodem, water, flora, fauna, mens tijd
Geofactoren beïnvloeden elkaar, daardoor ontstaan en ontwikkeling ecosysteem
Lithosfeer → Gesteente en reliëf (substraat)
atmosfeer → klimaat en lucht
hydrosfeer → water
biosfeer → planten, mens en dieren
Bodem → deel van de grond waaruit planten het grootste deel van hun voedingsstoffen
halen.
Horizonten → verschillende lagen bodem, gevormd door tijd, klimaat, vegetatie, bodemleven
en aard van het moedermateriaal.
Landschapszones
Landschapszones → gevormd door geofactoren.
Indeling van natuurlijke landschappen op wereldschaal en van regionale schaal zijn heel
verschillend.
Tropische zone
- klimaat is warm, temperaturen nooit onder de 18 Celsius
- gedurende hele jaar overvloedige neerslag of heeft één droger seizoen
- dichtbegroeide oerwouden door hoge temperaturen en grote hoeveelheid neerslag
- moessonklimaten met droogseizoen graslanden met kleine bosjes
- Tropische bodem, latosol
- veel bacteriën in de grond, dood plantenmateriaal snel omzetten in mineralen
- niet veel humus in de bodem, niet erg vruchtbaar
- veel uitspoeling van zouten, door grote hoeveelheid neerslag
- ijzer- en aluminiumoxiden hopen in bodem op als rode kleilagen
Subtropische zone
- ten minste acht maanden per jaar temperatuur boven 10 Celsius.
- subtropisch zeeklimaat → neerslag valt gedurende het hele jaar
- Middellandse subtropisch zeeklimaat → er is een droog seizoen
- licht tropisch woud en zomergroene loofwouden, in vochtige gebieden
- planten die tegen de droge zomer bestand zijn
Gematigde zone
- Noordelijk halfrond, een erg groot oppervlak van de continenten
- temperatuur → matigende invloed, of grote verschillen tussen zomer en winter
- Ten minste vier maanden per jaar warmer dan 10 Celsius
- Zomergroene loofwouden (warmere gebieden)
- gemengde wouden, loofbomen en naaldbomen (strengere winters)
- Bodems verschillende horizonten, met redelijke humuslaag
, Boreale zone
- overgang tussen gematigde zone en de koude gebieden
- gemiddeld slechts enkele maanden per jaar warmer dan 10 Celsius
- Strenge winters, neerslag groter dan verdamping
- vegetatie bestaat uit uitgestrekte dennenbossen (taiga’s)
- podzolbodems, met zure humuslaag
- uitspoeling van zouten en mineralen, askleurige laag
- dieper in bodem hopen zouten zich op in de inspoelingslaag
- moedermateriaal is zand
Polaire zone
- gebieden bij de polen
- gemiddelde maandtemperatuur nooit boven 10 Celsius
- Neerslag valt vaak in de vorm van sneeuw
- gematigde gebieden van deze zone toendra’s met hun karakteristieke vegetatie
- bodems zijn toendrabodems, met niet veel horizonten
(semi)aride zone
- Kijken naar de hoeveelheid regen
- droog tot zeer droog door de andere landschapszones heen
- geringe hoeveelheden regen door breedteligging, aflandige winden regenschaduw
van de bergen
- steppen met veel gras humusrijke laag, vruchtbare zwarte aarde bodems
- woestijnbodem bevat weinig humus, kracht van de zon water in de bodem opstijgen
en opgeloste zouten meenemen
3.2 Boeren en hun cultuurlandschappen
Cultuurlandschappen
natuur landschappen door mens omgevormd tot cultuurlandschappen
drie beroepssectoren → landbouw, industrie, en diensten
bij landbouw zijn er veel mogelijkheden en beperkingen door de natuur
afhankelijkheid van de natuur beperken door irrigatie, kunstmest, stallen, en kassen
Vorm van landbouw Gewassen/veeteelt
Mediterrane landbouw Citrusvruchten, olijven, wijnbouw en graan
Commerciële graanbouw Tarwe en maïs
Gemengde bedrijven granen, suikerbieten, maïs, groenten en
vormen van intensieve veeteelt
Intensieve commerciële veeteelt Kippen, varkens, melkkoeien, en slachtvee
in stallen
Tuinbouw in kassen Tomaten, paprika’s, groenten en bloemen
Tuinbouw in de volle grond Fruit, groenten en bloembollen