IPO 2A College 1: Introductie in de onderwijswetenschappen
Leren en onderwijs zijn overal, en belangrijk voor individu & onderwijs; veel discussie rondom onderwijs.
Onderwijs: overdracht van kennis en vaardigheden (ook thuis gebeurt dit).
Bredere definitie onderwijs: Het proces van geven en krijgen van systematische instructie met name op
een school of universiteit. vaak overdracht van generaliseerbare/abstracte kennis.
Onderwijswetenschappen: een interdisciplinair onderzoeksveld waarin onderzoekers onderzoek doen naar:
1. Hoe mensen leren (alleen en samen);
2. Naar hoe leren te verbeteren door diverse sociale en organisatorische instellingen en nieuwe ontwerpen van
leeromgevingen.
Nog veel vragen over:
- Hoe kinderen en jongeren leren in het onderwijs;
- Wat dit betekent voor hoe we het onderwijs vormgeven;
- Hoe we het onderwijs kunnen verbeteren en vernieuwen.
Doel van onderwijswetenschappen:
1. Beschrijven, begrijpen, verklaren van gedrag;
2. Leren, opleiden en ontwikkelen in het onderwijs.
Hoe ziet het Nederlandse onderwijsveld er uit?
- Onderwijspraktijk/-instellingen: schoolleiding, leraren en leerlingen
- Onderwijsbeleid: ministerie OCW, inspectie van het onderwijs
- Onderwijsonderzoek: o.a. Universiteiten, algemeen-vakspecifiek
- Onderwijsmaterialen en – technologie: methode-uitgevers, toets uitgevers
- Training en advies: Onderwijs-advies, lerarenopleidingen.
Onderwijs in Nederland: Kinderen in Nederland zijn leerplichtig van 4 jaar tot 18 jaar; onder 4 jaar VKE en opvang.
Van 4 jaar tot 12 jaar gaan kinderen naar het basisonderwijs en daarna naar het middelbaar onderwijs.
Verschil tussen landen in ontwikkeling/doorstroom van het onderwijs; belangrijk om bewust van te zijn.
Onderwijs in cijfers:
- De grootste instroom in het VO heeft het VMBO
- 22% van alle leerlingen haalt uiteindelijk een bachelor diploma
- 13% van alle leerlingen haalt uiteindelijk een masterdiploma.
Onderwijswetenschappen kan worden bekeken op verschillende niveaus:
1. Micro: lerende kind; neuro/brein, sociaal-emotioneel, cognitief, rekenen/taal;
2. Meso: schoolcontext; leren en instructie, leraren, relatie leraar-leerling, interacties in de klas, organisatie
onderwijs in school, schoolontwikkeling.
3. Macro: maatschappij; onderwijsbeleid, onderwijsstelsel, maatschappelijke effecten van onderwijs.
Onderzoek kan op verschillende plaatsen, op verschillende manieren en met verschillende instrumenten
Waar: laboratorium, natuurlijk omgeving.
Hoe: experiment/interventie, correlationeel, observatie, gedragsonderzoek
Instrument: observatie-schema’s, vragenlijsten, interviews, test/toetsen, hardop denken, reactietijden/leestijden, oogbewegingen,
fMR/EEG
Er zijn heel veel belanghebbenden; veel geloof, ideologieën met anekdotisch ‘bewijs’.
Doel boek: wetenschappelijke grote schoonmaak; mythen, pseudo-theorieën, belangrijke nuanceringen.
Wetenschap heeft het niet voor het zeggen; politici hakken knopen door, op basis van wetenschap en
maatschappelijk debat.
Wetenschap zoekt onderliggend mechanisme (waarom)
,Overtuigingen over onderwijs (vernieuwing)
Overal zien we bewijs voor mythen; drie verklaringen voor hardnekkigheid overtuigingen; Michael Shermer:
1. Patternicity bias: betekenisvolle patronen te vinden in willekeurige dingen en willekeurige gebeurtenissen.
Extreem bij schyzofrinie
2. Confirmation bias: bevestigt bewijs aan feiten van wat je gelooft; overlapping mening en feit.
3. Hindsight bias: verklaringen na de feiten afstemmen waarvan we weten dat het gebeurt is; het wist ik al
fenomeen.
Onderwijs echt veranderen is lastig: vaak (schijnbaar) succes van onderwijsvernieuwing op korte termijn.
Vernieuwend project vs. toepassing van die vernieuwing in het onderwijs: bijv. opschaling, langdurige
implementatie.
Onderzoek naar ‘bewijs’ zwak opgezet: bijv. onderzoek dat laat zien dat PGO ‘werkt’; maar t.o.v. wat?
Hawthorne effect: de glans van het nieuwe/effect van onderzocht worden.
Soms zijn we gewoon lui (gewoontedieren); we houden van hokjes denken.
Theorieën/paradigma’s over onderwijs (vormen)
- (Sociaal-)constructivisme: actieve kennisverwerving in samenwerking.
- Cognitivisme: denken staat centraal/differentiatie.
- Gedragsmodel/behaviorisme: gedrag staat centraal; doelen/belonen/straffen.
Onnodig hokjes denken dogma’s en ruzies.
Uit alle stromingen haalt onderwijs wel iets.
Waarom zou er maar één model bestaan om efficiënt, effectief en aangenaam te leren?
Er komen steeds meer vragen bij; samenwerken is heel belangrijk.
1.1 Leerstijlen
Leerstijlen van Kolb: holistisch/analytisch, visueel/verbaal; mensen in hokjes plaatsen.
Voelt intuïtief oké; big business in onderwijsland: boeken, artikelen, testen om leerstijl te bepalen
Workshops, conferenties voor docenten
Populair, maar wat je voorkeur is, is niet persé hetgeen wat goed werkt.
Leervoorkeuren zeggen niets over wat goed/slecht is voor het leren:
De meeste mensen voldoen niet aan één leerstijl.
Verschillen eerder geleidelijk dan categorisch.
Tests ontoereikend.
(leerstijl)hypothese: overlapinteractie, bijvoorbeeld:
- Leerlingen met verbale leerstijl leren beter (of uitsluitend) van boek;
- Leerlingen met visuele leerstijl leren beter (of uitsluitend) van video.
Geen bewijs voor, zou zelfs negatief kunnen uitpakken; het is een mythe.
Leerstijlen zijn geen onderwijstheorie; verschillen tussen leerlingen bestaan natuurlijk wel.
Instructiemethoden kunnen wel inspelen op verschillen, bijvoorbeeld in voorkennis, maar niet op de
‘leerstijlen’.
1.2. Leerpiramide
Effectiviteit van leren is in een piramide weer te geven; maar de herkomst/bronnen onduidelijk:
- Ervaringskegel (concreet-abstract zegt niets over moeilijkheid)
- Leerpiramide (didactische labels en percentages); herkomst zeker niet ondersteund door onderzoek.
Mythe: herkomst onduidelijk en verhoudingen onzin.
,1.9 Gardner’s meervoudige intelligenties
Populair in het onderwijs; scholen willen recht doen aan verschillende talenten van leerlingen.
Intelligentietests meten denkmogelijkheden die iemand succesvol kan maken op school.
Wetenschap zegt: zijn eigenlijk geen intelligenties, maar talenten/ vaardigheden.
- Worden niet ondersteund door onderzoeksresultaten.
- Kunnen niet goed gemeten worden.
- Geen aanwijzingen dat leerlingen met bepaald MI-profiel verschillend leren of bepaalde instructiestijl nodig
hebben (het zijn geen leerstijlen).
Eerde filosofie dan (bewezen) theorie, levert geen richtlijnen voor het onderwijs, maar leerkrachten moeten
talenten wel aanspreken.
4.6 Zittenblijven heeft een positief effect op leren
FILMPJE: https://www.youtube.com/watch?v=LouU1lhwAbI
Mythe: geen positief of zelfs negatief effect; wat kan wel?
- Preventief beleid van scholen;
- Meer maatwerk;
- Intensievere leerlingenbegeleiding (met name op gedrag).
De rol van feedback
Feedback: informatie over prestaties/ begrip;
Doel: gat dichten tussen huidige staat en doelstaat. Waar ga ik naar toe? Waar sta ik nu? Wat is de volgende stap in
het leerproces?
Feedback kan worden gegeven op verschillende niveau:
- Taakgericht;
- Procesgericht;
- Zelfregulatiegericht;
- Op de persoon zelf gericht.
Meest effectief: taak gericht procesgericht zelfregulatiegericht.
Niet effectief: persoonsgerichte feedback; negatieve feedback zonder informatie waarom het fout was.
Andere factoren die bijdragen aan leren:
- Basis van onthouden: niet stampen, wel verwerking (actief iets mee doen) en/of koppelen aan emotie.
- Leren van concrete voorbeelden: verhalen i.p.v. abstracte inhoud.
- Afwisseling en verrassing.
- Pauzes.
Welke leertechnieken werken echt?
- Jezelf testen
- Uitsmeren over tijd
- Vragenstellen tijdens het lezen
- Proberen uit te leggen
- Taken afwisselen
- Samenvattingen maken
- Associaties maken
- Visualiseren
- Markeren
- Opnieuw lezen
, Grote schoonmaak
Mensen houden niet van onzekerheid; we geloven te graag, in van alles en nog wat en iedereen gelooft weer in iets anders.
Ook in het onderwijs zijn er ‘religies’, geloofssystemen of ideologieën.
In het onderwijs hebben we het gevoel dat we ons publiek, de leerlingen en studenten, steeds moeilijker kunnen
bereiken; daarom zoeken we koortsachtig naar nieuwe wegen.
Elke nieuwe tool lijkt dan een mogelijke oplossing, al weten we soms niet wat het probleem is; we weten
overigens niet eens zeker of er überhaupt een probleem is, we geloven het.
Dat ‘geloof’ gaat niet enkel over de media die we gebruiken, zoals we destijds deden met schooltelevisie of een
geprogrammeerde instructie.
Het gaat ook over de didactische en pedagogische aanpak tot zelfs over complete visies op onderwijs.
Het jammere is dat we ondertussen een karrenvracht aan middelen, methoden, theorieën en pseudotheorieën
hebben waarvan de wetenschap aangetoond heeft dat ze in feite fout zijn of slechts in beperkte mate werken.
Het grootste probleem bij onderwijsmythes is dat wie ze geloof in de dagelijkse realiteit vaak genoeg bewijzen
ontdekt voor zijn of haar overtuiging.
Als je iets nieuws invoert, kun je een initieel succes boeken; initieel succes is echter niet genoeg. We kennen drie redenen
waarom iets initieel kan en zal slagen, maar waarbij de eigenlijk uitvoering en toepassing een teleurstelling zal zijn:
1. Er bestaat een groot verschil tussen een vernieuwend project en de toepassing van die vernieuwing in het
onderwijs; het project beoogt doorgaans de ultieme toepassing van de ingreep.
Een vernieuwingsproject wordt daarom gewoonlijk ondersteund door een specifiek type teamleider: meestal een onderzoeker, die
extra ondersteuning en begeleiding voor leerkrachten voorziet in de vorm van training, tijd en geld, die vaak gebruikmaakt van
leerkrachten die zich vrijwillig aanbieden en dus erg gemotiveerd zijn.
De toepassing ervan heeft doorgaans niet het voordeel van die ‘extra’s’ en daarom betekent een
succesvol project niet noodzakelijk succes op het institutionele niveau.
Kirschener, Stoyanov, Wopereis en Hendriks stellen dat er extra aandacht en middelen nodig zijn om de overstap te
maken van project naar schaalbaarheid, veralgemening, tijdelijke flexibiliteit en financiële houdbaarheid.
2. Het onderzoek dat bewijst dat een vernieuwing werkt, kan vaak behoorlijk zwak zijn. bij het uitvoeren van het
project gebeuren er vaak cruciale fouten:
- Er zijn geen uitgesproken en toetsbare doelen;
- Er nemen geen willekeurige respondenten/leerkrachten deel, maar een directeur of een vrijwilliger;
- Er is geen echte controlegroep waarmee de interventie vergeleken kan worden.
Weten dat het misschien werkte, betekent niet dat de interventie een vernieuwing is die het leren effectiever,
efficiënter maakt.
3. Hawthorne-effect: het effect dat je krijgt omdat je iets nieuws uitprobeert; je bent geconcentreerder, je bent
wellicht enthousiast, je leerlingen zijn nieuwsgierig of verras, zorgt voor tijdelijke positieve effect.
Als de nieuwwaarde mee verdwijnt, volgt de ontgoocheling en ga je snel terug naar het oude; bovendien
ben je soms een frustratie rijker en vaak minder geneigd om de volgende keer iets nieuws uit te proberen!
De cognitieve theorie van Piaget over hoe het denken van kinderen zich ontwikkelt, is intussen behoorlijk
achterhaald, hoewel ze nog steeds een grote invloed heeft op het ontdekkend leren.
Desalniettemin blijkt dat rekening houden met de indeling van Piaget in de klas wel degelijk een blijvend
leereffect oplevert; reden daarvoor is dat we effectief het beste concreet leren.
Het meeste van wat we onthouden is, concreet en gekoppeld aan de situatie; ook de reden waarom het zo moeilijk
is om inzichten die je in de ene situatie hebt geleerd toe te passen in een nieuwe situatie.
Als je iemand iets wil aanleren, begin je daarom het beste met concrete voorbeelden en bouw je zo
verder op naar een meer abstract niveau.