Macro-economie Week 6
Vraag 1.
a) Verandering van schuld in termen van bbp:
b) ((0,06-0,04)*Bt-1) / Yt-1 + (Gt -Tt) / Yt
Bt-1 / Yt-1 = 1 (100%). De formule wordt nu dus: (0,06-0,04)*1 = (T-G)/Y
(T-G) / Y = 0,02.
Dit betekent dat T-G continu 2 procent hoger moet zijn dan Y.
c) T - G / Y = 0,01.
d) De langetermijngevolgen van dit primaire overschot:
0,02 * Bt-1/Yt-1 = 0,01.
Dit betekent dat Bt-1/Yt-1 niet 1 is, maar 0,5 moet zijn.
De staatschuldquote zal dus toenemen met 1%.
e) r = 0,08. r-g = 0,08 – 0,04 = 0,04.
0,04 = T-G/Y
f) 0,04 = T-G/Y
Om de verandering dus constant te houden, moet het primaire overschot ook 4% zijn. Dus,
belastingen omhoog/uitgaven omlaag, zodat het overschot 4% is.
Vraag 2.
a) Omhoog; toename in autonome consumptie, investeringen en overheidsuitgaven ook een
toename in consumentenvertrouwen. Afname in belastingen. Afname in rente en een
toename in marginale bereidheid tot consumeren (c1).
b) IS naar rechts; expansief fiscaal beleid (afname belastingen, bestedingen omhoog). Ook
een toename in autonome bestedingen.
Alle factoren buiten de interest die het evenwicht op de goederenmarkt verhogen.
c) LM omlaag; Toename in geldaanbod of het afname prijsniveau.
d) AD rechts; Toename in overheidsuitgaven, lagere belasting, hogere autonome
bestedingen.
e) AS omhoog; Prijsverwachtingen van mensen die naar boven worden bijgesteld. Alle troep
gaat dan omhoog, want Pe is groter dan P. Negatieve aanbodschokken!!
Vraag 3.
a) Y = 1100 – 4000i
(i = 0,141667)
b) AD p = 500 / (3Y-1100)