Macro-economie Werkgroep 1
Opgaven
Vraag 1.
a) De IS Curve toont het verband aan tussen het interestpercentage en de output/het
inkomen. Deze curve loopt negatief naar beneden, want hoe hoger de interest, hoe minder
aantrekkelijk om te investeren en hoe aantrekkelijker om de sparen. IS staat voor
investeringen en totale besparingen. Deze zijn afhankelijk van de interest.
b) De hoogte van de investeringen worden bepaald door interestpercentage en Y, inkomen,
of output. Hoe hoger het totale inkomen/totale output hoe hoger de investeringen. Hoe
hoger de interest, hoe lager de investeringen. Ook andersom.
c) Monetair beleid heeft invloed op de Financiële markt. Bij elke gegeven output-waarde is
er een lager interestpercentage (elke Y, lagere i). De LM curve verschuift dus omlaag, maar
de IS curve verschuift niet. Door lagere rente, meer investeringen, meer output, meer
consumptie, etc. is er een verschuiving LANGS de lijn. Bij elke i is er een hogere waarde van
Y. Dit komt door de lagere rente, met meer investeringen, output, consumptie tot gevolg.
d) Beperkend fiscaal beleid zorgt eerst voor een verschuiving VAN de IS curve naar links. Bij
elke i is er een lagere output (dit komt door meer belastingen/minder overheidsuitgaven).
Door het lagere totale inkomen, daalt ook de geldvraag en verschuift het evenwicht op de
financiële markt. De vraag naar links, aanbod hetzelfde, dus lagere rente. Dit betekent een
verschuiving LANGS de LM curve naar beneden. Bij elke i is er een hogere Y-waarde. Het
evenwicht verschuift naar linksonder.
e) De stijging in overheidsuitgaven zorgt voor een stijging in G en dus een stijging in Y.
Hierdoor is bij elk rentepercentage de totale output hoger. De IS curve verschuift dus naar
rechts. Door meer output zal de geldvraag stijgen en dus zal op de financiële markt het
evenwicht naar boven verplaatsen, een hogere rente. Nu verschuift het evenwicht LANGS de
LM Curve naar boven, een hogere rente.
f) Een daling van het consumentenvertrouwen, zorgt voor een daling in de autonome
consumptie. Hierdoor daalt de C en vervolgens de Y. Door een daling in het totale inkomen
zal de geldvraag afnemen, waardoor de rente ook zal afnemen op de financiële markt. Het
evenwicht licht nu linksonder, minder Y en minder i. Met een lagere rente is investeren
aantrekkelijker dus de investeringen I zullen toenemen, met een stijging van Y tot gevolg. IS
naar links. LANGS LM, lagere rente, lagere output…
g) Een monetaire contractie betekent een vermindering in geldhoeveelheid. Hierdoor zal de
rente stijgen, want het geldaanbod zal dalen en de vraag is gelijk. Een hogere rente bij elke Y
zorgt voor een verschuiving van de LM omhoog. Door een hogere rente zullen de
investeringen afnemen en zo ook de output. LM verschuift naar boven en LANGS de IS curve
naar linksboven.