UITWERKING TOETSDOELEN
BEROEPSSITUATIE 9 EN 10
,OVERZICHT TOETSDOELEN BS9 & INHOUDSOPGAVE
Toetsdoelen Beroepssituatie 9 Komt aan Pagina
De student: de orde in*: nummer
1 Kan het biologisch risicogedrag borderline verklaren BS 9, MB 5
2 Kan van verschillende psychofarmaca de (contra-indicaties, werking en BS 9, MB 5
bijwerking, bijzonderheden en interacties benoemen.
3 Kan de onderdelen van het bloed benoemen en hun functie uitleggen en kan BS 9, MB 8
het proces van hemostase uitleggen.
4 Kan het systeem van de AB0 en Rhesus bloedgroepen uitleggen en de BS 9, MB 9
overerving beschrijven aan de hand van de belangrijkste vormen van
erfelijkheidspatronen kan de mogelijkheden en complicaties bij transfusie
benoemen
5 Kan de definitie, oorzaken, symptomen, onderzoeken en behandeling van de BS9, MB 11
verschillende vormen van anemie, atherosclerose, ischemische
beenklachten, hemofilie, ziekte von Willebrand en DIS.
6 Kan uitleggen wat trombose en embolie zijn en welke gevolgen deze BS 9, MB 15
aandoeningen kunnen hebben
7 Kan de drie belangrijkste vormen van antistolling benoemen en hun werking BS 9, MB 17
en bijwerking verklaren (heparinen, coumarinen, salicylaten) en kan de
definitie, oorzaken, symptomen, onderzoeken en behandeling van
verhoogde bloedingsneiging beschrijven vooral in relatie tot antistolling
8 Kan de definitie, risicofactoren, symptomen, onderzoeken, preventie en BS 9, MB 18
behandeling van coronair sclerose (stabiele angina pectoris en acuut
coronair syndroom) uitleggen.
9 Kan de cardiovasculaire klinische parameters (Centraal Veneuze Druk (CVD), BS 9, MB 19
arteriële bloeddruk (RR), Mean Arterial Pressure (MAP)) interpreteren en
relateren aan de fysiologie van hart en vaten
10 Kan de oorzaken, verschijnselen, complicaties en behandeling van de vier BS 9, MB 20
hemodynamische vormen van shock incl SIRS, sepsis en septische shock
uitleggen
11 Kan de belangrijkste cardiovasculaire medicatie benoemen en hun werking BS 9, MB 21
en bijwerking verklaren (nitraten, bètablokkers, diuretica,
alfablokkers,calciumantagonisten, ACE-remmers en angiotensine II-
antagonisten, digoxine)
12 Kan de definitie, risicofactoren, symptomen, onderzoeken, complicaties, BS 9 , MB 25
preventie en behandeling van hypertensie en decompensatio
cordis/hartfalen uitleggen
13 Kan risicofactoren, symptomen, onderzoeken en behandeling benoemen van BS 9, MB 27
klepafwijkingen, pericarditis en thoracale aneurysmata
14 Kan de vijf EHBO-basisregels benoemen en toepassen BS 9, VTV 29
15 Kan het principe van de ABCD methodiek benoemen en toepassen BS 9, VTV 29
16 Kan het verschil aangeven tussen probleemgerichte gesprekken en BS 9, COVA 30
oplossingsgerichte gesprekken en kan de belangrijkste uitgangspunten van
motiverende gespreksvoering uitleggen
17 Kan de fasen van motiverende gespreksvoering uitleggen en herkennen BS9, COVA 31
18 Kan diagnoses, resultaten (NOC) en interventies (NIC) stellen met betrekking BS9, KL/KR 31
tot de volgende NANDA-domeinen:
• Domein 6: Zelfperceptie
• Domein 8: Seksualiteit
• Domein 9: Coping/stresstolerantie Domein 11:
Veiligheid/bescherming
1
,19 Kent de functie van verpleegkundig classificatiesysteem ICF en de DSM-V in BS9, KL/KR 31
het kader van verpleegkundige diagnostiek;
20 Kan het classificatiesysteem ICF onder begeleiding toepassen met betrekking BS9, KL/KR 31
tot de volgende NANDA-domein 10 Levensprincipes
21 Kan draaglast en draagkracht analyseren en kan de relatie tussen BS9, TH 32
zelfmanagement en therapietrouw uitleggen
22 Kan uitleggen wat persoonlijkheidsstoornissen zijn BS 9,TH 32
23 Kan de zorg rondom zorgvragers, tussen disciplines en organisaties BS9, TH 32
coördineren en de continuïteit van zorg waarborgen, en hanteert
hierbij passende hulpmiddelen
24 Kan uitleggen welke problemen veel voorkomen bij patiënten met een BS9, TH 33
persoonlijkheidsstoornis
25 kan kennis omtrent de lichamelijke, psychische en sociale gevolgen van BS9, TH 35
middelengebruik en verslaving toepassen op de in de
assertiviteitsgroep beschreven personen.
26 kan de meest voorkomende behandelingen uitzoeken omtrent problematisch BS9, TH 35
middelengebruik en verslavingsproblematiek
27 kan benaderingswijze van patiënten met problematisch middelengebruik of BS9, TH 36
verslavingsproblematiek benoemen.
28 Herkent en kan adequaat omgaan met seksuele lading in het contact met de BS9, TH 36
zorgvrager
29 Kan op methodische wijze aan de hand van klinisch redeneren het gedrag BS9, TH 37
analyseren dat ten grondslag ligt aan een risicovolle leefstijl
30 Kan preventieve interventies benoemen t.a.v. kindermishandeling en BS9, TH 37
huiselijk geweld
31 Kent de organisatie en de bekostiging van de zorg in de GGZ op micro-, BS9, TH 38
meso- en macroniveau.
2
, OVERZICHT TOETSDOELEN BS10 & INHOUDSOPGAVE
Toetsdoelen Beroepssituatie 10 Komt aan de Pagina
De student: orde in*: Nummer
1 Kan de anatomie en fysiologie van het voortplantingsstelsel uitleggen, MB/BS10 39
inclusief de zaadcel- en eicelontwikkeling.
2 Kan de menstruatiecyclus en hormonale/lichamelijke veranderingen tijdens MB/BS10 41
de menopauze en penopauze uitleggen
3 Kan voorlichting geven over vormen van anticonceptie en ongewenste MB/BS10 42
oorzaken van verminderde vruchtbaarheid en mogelijke behandelingen
benoemen.
4 Kan de prenatale ontwikkeling en hormonale/lichamelijke veranderingen bij MB/BS10 45
de zwangere beschrijven
5 Kan uitleggen welke en op welke wijze teratogene factoren van invloed MB/BS10 46
kunnen zijn op de zwangerschap en kan afwijkende diagnostiek in het
tweede en derde trimester relateren aan gezondheidsproblemen
6 Kan de definitie, risicofactoren, symptomen, onderzoeken, behandeling en MB/BS10 47
complicaties van zwangerschapshypertensie, pre-eclampsie en het HELLP-
syndroom uitleggen
7 Kan de risico’s en fasen/werkwijze van een natuurlijke bevalling en MB/BS10 51
keizersnede uitleggen
8 Kan benoemen wanneer er sprake is van prematuriteit/serotiniteit en welke MB/BS10 56
risico’s hierbij kunnen ontstaan.
9 Kan beschrijven hoe een pasgeborene wordt opgevangen en hierbij de MB/BS10 57
Apgar-score toepassen
10 Kan de verschillen in anatomie en fysiologie tussen een volwassene, kind en MB/BS10 57
neonaat beschrijven en kan hierbij de mictie, defecatie en voeding (+
supplementen) van een neonaat benoemen.
11 Heeft inzicht in de kwetsbaarheden van neonaten en kinderen wat betreft MB/BS10 59
de temperatuurregulatie, vochthuishouding en ademhaling
12 Kan van koorts, uitdroging en luchtweginfecties bij jonge kinderen de MB/BS10 60
definitie, risicofactoren, symptomen, diagnostiek en behandeling uitleggen
13 Kan uitleggen wat een overdracht volgens de SBAR methodiek is BS 10, VTV 64
14 Kan uitleggen wat een overdracht volgens de SOAP methodiek is. BS 10, VTV 64
15 Kan het belang van een gestructureerde overdracht uitleggen BS 10, VTV 64
16 Kan uitleggen uit welke fasen het slecht nieuwsgesprek bestaat en hier BS 10, COVA 65
voorbeelden van geven.
17 Kan de rol van de verpleegkundige benoemen rondom de (multidisciplinaire) BS 10, TH 66
zorg voor een zwangere vrouw, de pasgeborene en hun omgeving
18 Kent de belangrijkste kenmerken van de ontwikkelingspsychologie van het BS 10, TH 66
jonge kind
19 Kan de taken en het werkveld van een jeugdverpleegkundige (0-4 jaar) BS 10, TH 68
uitleggen, inclusief het begeleiden van ouders en aandachtspunten in de
omgang met hen
20 Kan benoemen hoe de zes-stappen-methodiek van ProActive Nursing zich BS 10, TH 69
verhoudt tot het verpleegkundig proces volgens NANDA NIC NOC
3