Grondslagen 1
Periode B
, Inhoudsopgave
Pioniers sociaal werk uitgelicht
Naam/info Gedachtegoed Richt zich op
Johannes van den - Komt voort uit de Europese Verlichting. Paupers/kansarmen
Bosch - Wilde een einde maken aan de verpaupering van met name de
stedelijke bevolking
- De kern van zijn oplossing bestond uit het bieden van
huisvesting, werk, scholing en zorg binnen nieuw op te richten
landbouwkolonies in Drenthe.
- Oprichting: Maatschappij van Weldadigheid (1818)
Marie-Muller Lulofs - Armenzorg moest moderniseren. Niet zomaar ‘liefhebberen’, Armenzorg
maar zakelijk en met sociale kennis te werk gaan
- Haar bijdragen vormen een belangrijke aanzet tot verdere
doordenking en professionalisering van het sociale werk
- Armoede was geen natuurverschijnsel, maar een gevolg van
de onrechtvaardige verdeling van maatschappelijke rijkdom
- Problemen moeten niet alleen maar individueel bekeken
worden maar ook vanuit de maatschappelijke context
- Ze stond voor ‘betrokken zakelijkheid’. In tegenstelling tot
bevoogding (paternalisme).
Marie Kamphuis - Leerde in Amerika een nieuwe werkmethode kennen: het Individuele hulpverlening
‘social casework’
- Hulpbehoevenden werden ‘cliënten’ die moesten leren om hun
problemen zelfstandig op te lossen.
- De maatschappelijk werkster diende de eigen moraal los te
laten en een open gesprek aan te gaan. Zij moest niet alleen
inzicht krijgen in het functioneren van de cliënten, maar ook in
zichzelf.
Jo Boer - Jo boer heeft het vak opbouwwerk op de kaart gezet, schreef Naoorlogse opbouwwerk
hier ook een boek over: ‘Maatschappelijk opbouwwerk’ in Nederland
- Burgers moeten worden geholpen zichzelf effectief te
organiseren, zich vrijelijk een mening te vormen en zelfstandig
hun standpunten te verwoorden - of, als dit beter is,
betrouwbare woordvoerders aan te wijzen.
- De persoonlijke mening van de werker doet er niet toe: nooit
mag hij/zij zijn positie misbruiken om eigen plannen door te
voeren, of de eigen wil op te leggen of door te drijven.
- Haar motto is fundamentele democratisering door participatie.
- Het gaat er Jo Boer om dat de betrokkenen bevolkingsgroepen
zelfstandig vormgeven aan sociale verandering.
Groepsgewijze participatie, zoals zij dat noemt, is daarbij het
middel - met als crux een hechte en gelijkwaardige band
tussen vrijwilligers en beroepskrachten.
- Ook geïnspireerd door Amerika
Emilie Knappert - Pionier van Sociaal Cultureel Clubwerk (doel: culturele Arbeidersjeugd - meisjes
verheffing)
- Mooie idealen: iets verbeteren in de samenleving gericht op
meisjes
- Culturele kloof dichten tussen arbeiders en burgers en de
beschaving van de arbeidende klassen bevorderen.
- Met haar werk wilde zij de tweedeling in de samenleving
verkleinen. Zij zorgde dat verschillende maatschappelijke
groepen elkaar ontmoetten. Zij hoopte zo een klassenstrijd te
voorkomen
, - Had veel hoop dat verbetering mogelijk was, met hoge morele
en esthetische waarden
Walter van Wijk - Deed vrijwilligerswerk in het Volkshuis van Emilie Knappert Arbeidersjeugd - jongens
- Opende Clubhuis “De Arend” in Rotterdam (doel: tijdverdrijf en
ontmoetingsplek - opendeurbeleid)
- “Slappedanige meerderheidsjongens” – volksjeugd en
straatschoffies, primitieve wezens zonder enige ontwikkeling
en beschaving.
- Zijn bijzondere visie op jeugd werd algemeen aanvaard… (had
een voorkeur voor het ‘arische’ ras)
Jan Klootsema - Klootsema maakte duidelijk dat opvoeders ook gericht leiding Orthopedagogiek
moeten geven aan de ontwikkeling van kinderen met een ‘kindergebreken’
probleem.
- Hij was een van de eersten die een systematisch overzicht
publiceerde van 'kinder gebreken'. Klootsema labelde kinderen
naar hun ‘probleem’ en deelde ze uiteindelijk in vier
overzichtelijke groepen in:
1. Idiote en achterlijke kinderen
2. Misdadige kinderen
3. Verwaarloosde kinderen
4. Doofstomme, epileptische en blinde kinderen
Carel Muller - Muller geloofde dat de ‘zwakzinnige’ een persoon is met een ‘Zwakzinnige’
eigen ik en zich net zo moet kunnen uiten als de anderen.
- Er moest gelijke rechten en zeggenschap zijn binnen de
Willem Arntsz hoeve
- Waarden die hij belangrijk vond waren onder andere geduldig
en lief omgaan met de cliënt en degene zien als een uniek
individu, het belang van dat iedereen elkaar daar kon
ontmoeten, zowel ‘zwakzinnige’ als anderen.
- ‘Gewoon samen mens zijn’, daar ging het om.
- Hij had humane waarden, ook wel menselijke waarden
genoemd.
, Basis sociaal werk
Kennisclips over het Landelijk Opleidingsdocument, door Jelle Lof
Bron 1: Centrale concepten en begrippen in het sociaal werk
(Kennisclip 1 – Sociaal functioneren en sociale kwaliteit)
- Sociaal functioneren: heeft betrekking op het deelnemen van mensen aan het
maatschappelijk leven en op de ruimte en mogelijkheden die het maatschappelijk
leven biedt om deel te nemen.
- Sociale kwaliteit: geeft aan in hoeverre er sprake is van sociale samenhang,
inclusiviteit, participatie en van welzijn of welbevinden.
- Inclusiviteit: in hoeverre is de maatschappij inclusief, mag ik erbij horen (ook als je
bijvoorbeeld een beperking hebt of wat ouder bent, andere huidskleur of religie)?
- Sociale verbondenheid: in hoeverre voelen we ons met elkaar verbonden, niet alleen
met familie of vrienden maar ook in de wijk, of mensen die niet op ons lijken.
- Autonomie: een vorm van onafhankelijkheid, zelfstandig te werk gaan en eigen
keuzes maken.
- Fysieke vermogens: wat kan ik lichamelijk aan?
- Mentale vermogens: waar ligt mijn grens, wat begrijp ik allemaal, hoe snel pik ik iets
op?
- Normatieve professional: bij professioneel handelen spelen altijd ook normen en
waarden een rol.
- Normativiteit: jouw zienswijze, mening of norm, een geschreven of ongeschreven
richtlijn of gedragsregel.
- Discretionaire ruimte: de ruimte die jij als professional kan pakken, die ruimte is niet
gevat in regels, het is de vrijheid die je zelf hebt om te oordelen en eigen
beslissingen te nemen. Het grijze gebied tussen wat iedereen zou willen en wat
binnen de regels niet mag.
- Interventies: allerlei methoden en technieken die je gebruikt om het gedrag van de
cliënt te veranderen en hun omstandigheden te beïnvloeden. Dit heeft als doel om de
kwaliteit van leven van de cliënt te veranderen.
Verschillen, overeenkomsten en de samenhang tussen sociaal functioneren en sociale
kwaliteit:
- 2 kanten → het gaat zowel om deelnemen van mensen aan het
maatschappelijk leven, maar ook om de ruimte die de maatschappij biedt
aan mensen om deel te nemen.
- Nieuw qua visie → het gaat niet alleen om het bestrijden van een
achterstand of het verhelpen van stoornissen, maar ook om ervoor te
zorgen dat mensen binnen hun mogelijkheden zo functioneren in gedrag
en verhouding tot anderen, dat het leven redelijk beheersbaar blijft. De rol
van de sociale professional is ook veranderd; je geeft niet alleen aan ‘dit is
goed voor jou en dat moet je doen’, maar we kijken van wat wil de cliënt
zelf, wat kan diegene zelf en hoe kan de sociaal werker daarin
ondersteunen.