Hoorcollege 1, 5 september 2022
Je kan alleen maar dingen goederenrechtelijk maken over de boeg van de wettelijke mogelijkheden die
de wet kent, namelijk via de beperkte rechten en de andere extra mogelijkheden.
De basis is.
Art 3:1bw ‘Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten’.
Alle beperkte zijn vermogensrechten.
Eigenaar ben je alleen van een zaak.
Je bent rechthebbende op een vermogensrecht.
Roerend of onroerend.
Artikel 3:3 BW lid 1 bepaalt wat onroerend is, alles wat niet onroerend is roerend.
‘Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen,
alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij
door vereniging met andere gebouwen of werken’.
>>> dus: grond; niet gewonnen delfstoffen; met de grond verenigde beplantingen; en duurzaam met de
grond verenigde gebouwen en werken.
De categorie planten, wanneer zij die onroerend?
>>> als ze met de grond verenigd zijn. Hier is geen duurzaamheid vereist, slechts een vereniging met
de grond.
De categorie gebouwen en werken
>>> duurzame vereniging met de grond. Zie hiervoor een aantal arresten. Portacabin-arrest, Woonark-
arrest, rijdende havenkranen-arrest.
Om te bepalen of het onroerend is voor deze categorie moet je je twee vragen afstellen:
1. Is het gebouw of grond verenigd met de grond? Nee, dan roerend, zo ja dan naar tweede
vraag. Om te bepalen of het met de grond is verenigd kan je naar het arrest Woonark kijken.
En de Hoge Raad zei toen dat een woonark een soort schip was, en dat is in beginsel roerend.
2. Is het duurzaam verenigd met de grond. Het arrest Portacabin gaat over de vraag of het
duurzaam verenigd is met de grond! (Volgens de HR waren de Havenkranen wel verbonden
met de grond dus moest men kijken of dit duurzaam was).
HR Portacabin
De Hoge Raad heeft een soort beslisschema gegeven hoe je de duurzaamheid van de vereniging moet
beoordelen.
- Is de zaak bestemd duurzaam ter plaatse te blijven? Daarbij is NIET relevant de technische
mogelijkheid om het te verplaatsen. Het gaat om de duurzame bestemming. En de bestemming
gaat om de bedoeling van de bouwer ermee had, maar wel alleen zover die bedoeling van die
bouwer voor derden kenbaar is. De verkeersopvatting is geen zelfstandig criterium maar
gebruik je voor de invulling van de begrippen duurzaam, verenigd en dergelijken.
Art 3:3BW hangt nauw samen met art 5:20bw. Let op je ziet in art 5:20bw daar staat ‘voor zover de
wet niet anders bepaalt’. Het is dus mogelijk dat iets wel onroerend is maar geen onderdeel is van de
eigendom van de grond. Art 5:20 lid 1 omvat de verticale natrekkingsregel: alles wat duurzaam
verenigd is met de grond worden verticaal nagetrokken door de grond. Een huis is dus geen
,zelfstandig zaak, maar is onderdeel van de eigendom van de grond, tenzij er een opstalrecht is
gevestigd of een andere wettelijke regeling die anders bepaalt. Want dan is het nog wel onroerend
maar wordt het niet nagetrokken door de grond op grond van art 5:20 lid 1 sub e.
Dat is een verschil tussen art 3:3bw en art 5:20bw.
Art 3:3bw gaat over de vraag roerend of onroerend. En art 5:20bw gaat over de vraag van wie is het
eigendom.
Een ander verschil is dat in art 5:20bw dat iets wordt nagetrokken door de grond, tenzij dat iets
bestanddeel is van anders onroerende zaak. Dat is de zogenaamde horizontale natrekkingsregel. Daar
staat dat soms iets wat op de grond of in de grond van de eigenaar zit, niet van de eigenaar is maar
iemand anders. Het makkelijkste voorbeeld hiervan een schuurtje van iemand anders die net over het
perceel van iemand anders staat.
Maar om te weten of er sprake is van horizontale natrekking moet je eerste de vraag beantwoorden of
iets bestanddeel is van iemand anders zijn onroerende zaak. En hoe weet je dat?
Daar voor kijk je naar art 3:4BW, daar worden de regels gegeven voor de beantwoording van de vraag
of iets een zaak is of niet.
Lid 2 is het schadecriterium: kan je het alleen los krijgen door het stuk te maken.
Lid 1 gaat over de verkeersopvatting. Zie hiervoor het arrest Depex Curatorem.
Het onvoltooidheid criterium helpt bijna altijd (het is een gezichtspunt): als iets onvoltooid is zonder
een bepaald onderdeel, dan is dat een sterke aanwijzing dat er sprake is van zaakseenheid.
Nog een ding. Het onderscheid tussen roerende zaken en onroerende zaken is niet het verschil tussen
registergoederen en niet-registergoederen. Art 3:10bw geeft aan wat een registergoed is.
Onroerende zaken zijn registergoederen, maar er zijn veel meer registergoederen dan onroerende
zaken, zoals teboekgestelde schepen, luchtvaartuigen, die registergoed kunnen zijn.
Alle beperkte rechten op registergoederen zijn zelf ook weer registergoederen.
Hoorcollege 2 , Hoorcollege 7-09-2022
Art 3:2 bw definieert wat een zaak is.
Art 3:4bw gaat over de vraag wanneer iets één zaak is. Want dat komt omdat een zaak correspondeert
met een recht.
Wanneer is iets dat is samengesteld uit verschillende oorspronkelijke onderdelen een zaak voor het
recht, en wanneer zijn ze voor het recht losse onderdelen?
Daarvoor heb je twee criteria.
- lid 2 gaat over het schadecriterium. Maar moet je de economische kosten die je moet maken
verdisconteren? De HR heeft in het Zalco-arrest gezegd dat er geen sprake is van een kosten-
baten afweging. Dus de kosten zet je niet af tegen de schade. Het gaat dus niet om een
economische analyse, het gaat louter om een feitelijke beoordeling of het in het fysieke zin
kan losgemaakt worden zonder schade van betekenis. Maar zegt de Hoge Raad, als het alleen
maar kan doormiddel van onevenredige hoge kosten dan is dat voor het recht gelijk te stellen
aan de situatie dat het eigenlijk niet kan zonder beschadiging zonder betekenis.
De vraag die dan rijst is, wanneer is iets onevenredig? Daar is geen antwoord op gegeven.
- Als het wel los te krijgen is van elkaar zonder schade van betekenis kijk je naar lid 1. En dat
gaat om de verkeersopvatting: als het naar verkeersopvatting een zaak is, dan is het een zaak.
Dat is natuurlijk een open norm. Door de jurisprudentie worden we geholpen door ons te
voorzien van een aantal aanwijzingen, hulpmiddelen om dat toe te passen. Dit zijn geen
criteria, maar aanwijzingen, een manier om naar te kijken.
In Depex worden twee aanwijzingen gegeven: A) als de zaken die nu aan elkaar verbonden
zijn in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd (specifiek constructieve afstemming) dan
, is dat een aanwijzing dat er sprake is van zaakseenheid. Je hebt dan echt iets gemaakt voor die
situatie.
B) De onvoltooidheid-aanwijzing. De zaak is onvoltooid als je een specifiek stukje ervan
wegdenkt. Is het dan incompleet zonder dat onderdeel, indien dat het geval is dan voldoet het
aan de onvoltooidheid-aanwijzing, en een aanwijzing voor zaakseenheid.
Maar nogmaals de verkeeropsvatting kan bepalend zijn.
En nog een ding zegt de HR tijdens het arrest, namelijk dat je niet moet kijken naar de functie
van een bepaald object in het productieproces van een fabriek.
Er is nog een arrest, dat is het Groud ankers-arrest.
De rechtsregel is: dat als iets verbonden is aan iets anders en het heeft een tijdelijke
hulpfunctie, dus straks wordt het weer weggehaald, dan is dat een aanwijzing dat er geen
sprake is van zaakseenheid naar verkeersopvatting.
En nog een ding. Als je de verkeersopvatting gaat toepassen, dan moet je in oogschouw
nemen de verkeersopvatting van het perspectief van een specifieke beroepsgroep, en niet
een leek.
Artikel 3:4bw staat in nauw verband met artikel 5:3bw. Uit dit artikel volgt dat er sprake is van een
zaak op grond van 3:4bw, dan is er ook maar een eigendomsrecht met betrekking tot die ene zaak.
Dus als jouw koplamp op mijn fiets wordt gemonteerd, dan gaat het eigendomsrecht op de koplamp
teniet, en is er nog maar een eigendomsrecht en dat is het eigendomsrecht van de fiets.
Horizontale werking, en specifiek de verhouding tussen art 3:4bw en art 5:20bw.
Als iets bestanddeel is het geen zaak. Voor het recht is het dan onderdeel van iets anders.
Grensoverschrijdende garage
Als er horizontale natrekking is gaat dat voor de verticale natrekking.
Buitenplee-arrest.
Er stond een buitenplee op het terrein van A, maar je kon er alleen maar in vanaf het terrein van B. En
de HR heeft gezegd als er geen fysieke verbinding is met een onroerende zaak op het perceel van de
buren dan kan er geen horizontale natrekking zijn. Er niets op het terrein van B dat de buitenplee kan
natrekken.
Treugwilg-arrest
Een klein boompje woonde op het perceel van A, hij werd groter en stond die met de voet ook op het
perceel van B. Je had toen een boom waarvan een deel van de stam op het terrein van A stond en een
deel op het terrein van B. A wilde de boom kappen. En B wilde dit niet. De vraag is: mag A die boom
kappen? Om die vraag te beantwoorden moet je van die die boom is.
De HR komt tot de conclusie dat dit een gemeenschappelijke boom is.
Art 5:20 lid 2.
Dit gaat over netten en kabels. Als dit een tentamenvraag was en je zou moeten beargumenteren of dit
roerend was of onroerend. Dan zou je moet zeggen dat ze in de grond liggen, ze er dus mee verenigd,
en duurzaam verenigd want ze zijn bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.
Dus we hebben te maken met onroerende netten.
, Die netten lopen door honderden percelen, als we daar de verticale natrekking zouden toepassen van
5:20 lid 1, dan zou de een eigenaar zijn van het ene stukje kabel in de ene grond, en iemand anders van
de andere. En zou je het kunnen weghalen. Dus dan zou het temaken moeten hebben met horizontale
natrekking, maar dan hebben we het over horizontale natrekking van honderden kilometers leidingen.
De vraag was of dit niet een overspanning was van het concept horizontale natrekking. De wetgever
heeft toen dit wetsartikel ingevoerd, art 5:20 lid 2 is er een regeling voor de eigendom van kabels en
leidingen en netten. Om zeker te stellen dat die kabels en die leidingen geen bestanddeel zijn van de
grond, niet verticaal worden nagetrokken, maar op grond van het tweede lid zelfstandige onroerende
zaken zijn. De voorwaarde is natuurlijk wel dat ze bevoegd zijn aangelegd. Op deze manier kan de
netwerkexploitant zijn netwerk overdragen aan iemand anders, hypotheek vestigen op dat netwerk en
staat het los van de eigendom van de grond.
Art 5:20 lid 1, E.
Hier staat iets over de zogenaamde indirecte vereniging. Dit staat ook in art 3:3 lid 1. Je ziet daar dat
gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door
vereniging met andere gebouwen of werken. Die worden verticaal nagetrokken door de grond. Dat
betekent dus dat dingen die op iets onroerend zijn gemaakt en daarmee duurzaam verenigd zijn, ook
worden nagetrokken door de grond.
Als je het havenkranen-arrest leest. Dan zie je dat de HR ook de indirecte vereniging toepast, want de
HR zegt dat de rails verbonden zijn met de grond, de havenkranen zijn verbonden met de rails. En
indirect zijn die havenkranen dus nagetrokken door de grond.
Een andere voorbeeld is bijvoorbeeld de telecompalen op gebouwen. Als die op de grond zouden staan
zijn ze duurzaam verenigd met de grond en zijn ze onroerend en worden ze nagetrokken.
Staan ze op het gebouw, dan zij ze indirect duurzaam verenigd met de grond en worden ze
nagetrokken. Dus het is geen bestanddeel van het gebouw, want dat gebouw is helemaal niet
incompleet, noch is er sprake van een specifiek constructieve afstemming. Dus op grond van 3:4bw is
er geen zaakseenheid tussen het gebouw en die mast die daarop staat. Maar via 5:20 lid 1 sub e
indirecte vereniging is die mast toch nagetrokken door de grond.
Art 5:21
Dit artikel gaat over de luchtkolom die zich boven jouw grond bevindt. Je kan geen eigenaar zijn van
die luchtkolom omdat het geen zaak is. Je bent dus geen eigenaar van die luchtkolom boven jouw
grond, maar 5:21 zegt wel dat je de enige bent die van die luchtkolom gebruik mag maken. Je hebt dus
een exclusief gebruiksrecht van die luchtkolom.
In lid 2 perkt dit in, als je niet voldoende belang hebt dan kan je daar niet op beroepen.
Akasia boom
De Akasia boom staat bij mijn tuin en is zo uitgegroeid dat de takken over tuin van mijn buurman
hangen. Van wie is de boom? Die boom is van mij. Heeft dit iets te maken met horizontale
natrekking? Neen, want dit is gewoon een boom die wordt nagetrokken door de grond (verticale
natrekking), en die grond is mijn eigendom. De takken die bij de buurman overheen hangen zijn
bestanddeel geworden van de boom.
Je hebt hier geen horizontale natrekking.
Je hebt het leerstuk van de horizontale natrekking nodig als je verticale natrekking hebt, anders is het
zaakseenheid en is het een boom, en die is van de grondeigenaar waar die boomsstam staat. Maar die
takken worden helemaal niet nagetrokken door de grond van mijn buurman dus er is geen verticale
natrekking. Dus er is geen enkele aanleiding om na te denken over horizontale natrekking, het is
gewoon mijn boom.
Mogen die takken daar zijn? Neen, en dan kom je met art 5:21 aan te proppen, Want het is de
luchtkolom waar de buurman exclusief gebruiksrecht heeft, en daar hangen mijn takken. Dus die
takken moeten weg. Later in de cursus gaan we zien bij het burenrecht dat de buurman zelf bevoegd is
om die takken weg te halen als ik het zelf niet doe. Hier is eigenrichting mogelijk.
Dus kortom, de eigendom van die takken zijn van mij omdat die bestanddeel zijn van de boom.