Economie • Economische Groei
Hoofdstuk 1 – Macro-economische kengetallen
Het CBS berekent de economische groei met behulp van het bruto binnenlands product (bbp). Dit is
de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten.
Het BBP is de totale waarde van de geproduceerde goederen en diensten, minus de waarde van wat
er bij de productie is verbruikt. Het verbruik bestaat niet alleen uit goederen, maar ook uit diensten
zoals ingekocht automatiseringswerk en ingehuurd personeel.
Het binnenlands product
Bruto toegevoegde waarde = TO-/-kosten ingekochte goederen en diensten
Het bbp kan via de productie worden berekend, maar ook via de inkomens of bestedingen. Volgens
deze laatste methode bestaat het bbp uit de optelling van consumentenbestedingen, investeringen,
overheidsaankopen en de waarde van de export, minus de waarde van de import.
Het bruto binnenlands product = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle
ambtenarensalarissen
Afschrijving: rekening houden met waardevermindering kapitaalgoederen (reserveren voor
vervanging)
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde -/- afschrijvingen
Netto binnenlands product = bruto binnenlands product -/- afschrijvingen
Primair inkomen wordt verdiend door het inzetten van productiefactoren (kapitaal, arbeid, natuur,
ondernemerschap). Alle primaire inkomens bij elkaar is het netto binnenlands inkomen = NETTO
BINNENLANDS PRODUCT .
Het binnenlands inkomen
Netto binnenlands inkomen (nbi) – inkomen in Nederland door buitenlanders verdiend + inkomen in
buitenland door Nederlanders = nationaal inkomen.
Het totaal aan primair inkomen is het netto binnenlands inkomen (nbi). Dit is gelijk aan het bruto
binnenlands inkomen – afschrijvingen.
Productiefactor Primair inkomen
Kapitaal Huur en rente
Arbeid Loon
Natuur Pacht
Ondernemerschap Winst
Nbi
Afschrijvingen +
Bbi
Het netto binnenlands product is gelijk aan de optelsom van alle netto toegevoegde waarden. Netto
toegevoegde waarden worden gebruikt om de productiefactoren te belonen: het primaire inkomen.
De optelsom van de primaire inkomens is gelijk aan het netto binnenlands product. Dus NETTO
BINNENLANDS INKOMEN = NETTO BINNENLANDS PRODUCT .
, Bruto binnenlands product = netto binnenlands product + afschrijvingen = netto binnenlands
inkomen + afschrijvingen.
Hoofdstuk 2: Van micro naar macro
Binnen de economie wordt gewerkt met macro-economische
modellen: een systematische weergave van de werkelijkheid en een
theoretische weergave van een economisch proces. In de economie
gaat het altijd om een vereenvoudigde weergave.
Economische kringloop
Een economie bestaat uit 5 sectoren: gezinnen (consumenten),
bedrijven (producenten), overheid, buitenland en financiële
instellingen. De interactie tussen de vijf sectoren is de economische
kringloop. Een economische kringloop van goederen- en dienstenstromen is een reële kringloop,
waarbij de sector financiële instellingen niet wordt meegerekend.
Huishoudens stellen productiefactoren beschikbaar in ruil voor loon, huur, dividend, pacht
(beloningen). Het geld geven ze uit voor goederen en diensten. (Bron 1, bladzijde 21) “What comes
in, must go out.” Gezinnen geven uit aan consumptie, belastingen en besparingen (het geld dat
overblijft en niet wordt uitgegeven).
Gezinnen: netto nationaal inkomen (Y) = belastingen (B), consumptie (C), besparingen (S)
Bedrijven: overheidsbestedingen (O), netto investeringen (I), consumptie (C), export (E) = netto
nationaal inkomen (Y), import (M) (M kan ook naar de
andere kant gehaald worden)
Financiële sector: besparingen (S) = netto investeringen (I),
belasting-overheidsbestedingen (B-O), verschil import-
export (E-M)
Verschil tussen belastinggeld (B) en overheidsbestedingen
(O) is het SALDO VAN DE OVERHEIDSSECTOR : B-O
Verschil tussen export en import is het UITVOERSALDO : E-M
Het PARTICULIER SPAARSALDO is S-I (besparingen min
investeringen). Als dit saldo positief is, is er een particulier
spaaroverschot.
Het nationaal spaarsaldo = (S-I) + (B-O), dus het particulier spaarsaldo en het saldo van de
overheidssector bij elkaar opgeteld.
Het uitvoersaldo is altijd gelijk aan het nationaal spaarsaldo. (E-M) = (S-I) + (B-O)
Nationale rekeningen
Gezinnen: Y = C+B+S
Overheid: B + (O-B) = O
Bedrijven: C+I+O+E = Y+M
Buitenland: M + (E-M) = E
Financiële instellingen: S = I + (O-B) + (E-M)
De nationale rekening van de staat is Y+M = C+I+O+E
Betalingsbalans
Op de betalingsbalans wordt bijgehouden welke transacties een land verricht met het buitenland.