Biologie rep H10
Voedingsmiddelen zijn alle producten die je eet of drinkt. Voedingsstoffen zijn bruikbare
bestanddelen van voedingsmiddelen. Voedingsstoffen kunnen dienen als brandstof, bouwstof,
reserve stof en beschermende stof.
Bouwstoffen zorgen voor de groei en ontwikkeling van het lichaam, voor herstel bij verwondingen en
beschadigingen, voor aanmaak van nieuwe cellen en weefsels.
Brandstoffen leveren door dissimilatie energie, die nodig zijn voor het op peil houden van de
lichaamstemperatuur, alle bewegingen je maakt en de groei en ontwikkeling van je hersenen.
Reservestoffen worden in bepaalde delen van het lichaam opgeslagen, totdat ze nodig zijn.
Beschermende stoffen, stoffen die je beschermen van ziektes.
Er zijn 6 soorten voedingsstoffen:
1. Eiwitten: Ook wel proteïnen genoemd, ze dienen als brandstoffen en bouwstoffen (voor
spiereiwitten, antistoffen en hemoglobine). Ze bestaan uit aminozuren.
2. Koolhydraten: Ze dienen als brandstoffen (zij leveren energie in de vorm van ATP),
bouwstoffen (maken celmembraan, onderdeel receptoreiwitten) en en als reservestof (wordt
opgeslagen als glycogeen in je spieren en in je lever).
3. Mineralen: Ze dienen als bouwstof (maken kalkzout in botten) en als beschermende stof.
Spoorelement: mineralen die je in kleine hoeveelheden nodig hebt.
4. Water: een bouwstof: vervoer van stoffen in ons lichaam en het regelen van de
lichaamstemperatuur (warmtebuffer). Oplos- en transportmiddel.
5. Vetten: ook wel lipiden genoemd, ze dienen als brandstoffen, bouwstoffen (maken
celmembraan en hormonen) en reservestoffen. Dienen als warmte-isolatie.
6. Vitaminen: dient als bouwstof (bestanddeel enzymen) en als beschermende stof. Bij tekort
ontstaan gebreksziekten.
Voedingsvezel is een verzamelnaam voor alle onverteerbare plantaardige koolhydraatmoleculen, dit
is geen voedingsstof. Ze prikkelen de wanden van de darmen, dit bevordert de darmperistaltiek (=
het samenknijpen en ontspannen van de darmspieren, ze zorgen voor een goede stoelgang.
Ze nemen veel water op, zodat het volume van de darminhoud toeneemt.
Je hebt schadelijke en nuttige bacteriën. De nuttige bacteriën kun je ook in capsules eten: probiotica.
Eet je voedingsmiddelen, zoals uien en appels, dan stimuleert dit de groei van deze bacteriën, hier zit
dan prebiotica in (onverteerbare plantendelen waar nuttige bacteriën in leven. Het maagzuur doodt
de meeste schadelijke bacteriën.
● ADH: de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid per voedingsstof. De WHO
(Wereldgezondheidsorganisatie) geeft hier advies over.
● Voedselallergie: een heftige reactie van het immuunsysteem op een normale voedingsstof.
Histamine komt vrij, dat zet slijmvliezen op en verwijdt bloedvaten.
Op verpakte voedingsmiddelen staan ook conserveringsmiddelen en geur-, kleur- en smaakstoffen
vermeld. Deze stoffen zijn goedgekeurd door de EFSA (Europese autoriteit voor voedselveiligheid) en
hebben een E-nummer, dat zijn additieven: stoffen die zijn toegevoegd om het voedingsmiddel
aantrekkelijker of langer houdbaar te maken.
In grote hoeveelheden kan dit schadelijk zijn dus moet er worden gehouden aan de ADI, de
aanvaardbare dagelijkse inname.
, Je verteringsstelsel zijn alle organen die samenwerken voor de vertering. Het doel van de vertering is
voedingsstoffen afbreken tot verteringsproducten die kunnen worden opgenomen die wel door de
darmwand kunnen worden opgenomen in het bloed.
● Stoffen die wel door de darmwand kunnen worden opgenomen: water, glucose, mineralen
en vitamines.
● Stoffen die niet door de darmwand kunnen worden opgenomen: eiwitten, vetten en de
meeste koolhydraten.
Verteringsklieren maken verteringssappen aan, deze bevatten enzymen (stoffen die reacties
versnellen, ze worden gebruik en niet verbruikt, ze kunnen maar 1 soort reactie uitvoeren).
Het glazuur beschermt de tand tegen slijtage en het wortelvlies bevestigd de tand of kies aan de
kaak. Zuur lost je glazuur op, hierdoor krijg je gaatjes: ook wel tandbederf.
Gebit
● Oppervlaktevergroting, hierdoor kunnen enzymen beter werken om het voedsel te verteren,
omdat er meer contact-oppervlakte is.
Mond- en keelholte
● In de mond wordt speeksel toegevoegd door de speekselklieren. Speeksel bevat: water,
slijm, amylase om zetmeel te verteren tot maltose en eiwitten met een mond bacterie- en
schimmeldodende werking.
● Huig: sluit neusholte af tijdens het slikken. Strotklepje: sluit luchtpijp af tijdens het slikken.
Slokdarm
● De spieren in de slokdarm maken peristaltische bewegingen om voedsel voort te duwen,
zodat het uiteindelijk in de maag terecht komt. De slokdarm voegt geen verteringssappen of
enzymen toe en verteerd zelf dus niks.
● Bij peristaltische bewegingen trekken de lengtespieren voor (en achter) de voedselbrok
samen waardoor er ruimte ontstaat en de kringspieren ontspannen zich.
Maag
● Opslag van voedsel en het afgeven en maken van maagsap. Maagsap wordt gemengd met
voedselbrij.
● Maagsap bevat: water, zoutzuur (laat eiwitten opzwellen, zodat enzymen er beter bij
kunnen) en pepsinogeen (een inactief pro-enzym dat in de maagwand wordt geproduceerd.
In de maag wordt pepsinogeen door zoutzuur geactiveerd tot pepsine. Pepsine splitst
eiwitmoleculen, de verteringsproducten zijn lange aminozuurketens, die polypeptiden
worden genoemd). Ook bevat het slijm, gemaakt door de cellen bij de maagsapklieren, het
bedekt de binnenkant van de maag en beschermt de cellen tegen het zoutzuur en peptase.
De maagwand produceert het hormoon gastrine dat zorgt voor de productie van HCL.
● Maagportier: kringspier op het einde van de maag die voedsel doorlaat naar de 12-vingerige
darm. De kringspieren voorkomen dat de zure brij terug gaat naar de slokdarm.
● 1) pepsinogeen en HCL komen vrij in de maag. 2) HCL zet pepsinogeen om in pepsine. 3)
Pepsine activeert met pepsinogeen en pepsine activeert de vertering van eiwitten.