Geschiedenis van het gezin
Bronnen: feiten en interpretaties
● Cijfers geven een beeld, maar zeggen niet alles.
● Ervaringen en herinneringen: hoe betrouwbaar zijn die?
● Opvattingen (algemeen) en meningen (specifiek)
Historische bronnen gaan over feiten en interpretaties. Er is geen objectieve werkelijkheid, het gaat
altijd om de subjectieve beleving.
Benaderingen binnen gezinshistorisch onderzoek
1. Demografische benadering
2. Affectieve benadering
3. Historische maatschappijwetenschappen
De benaderingen onderscheiden zich van elkaar door hun verschillende manier van brongebruik.
Demografische benadering (tellende benadering)
● Seriële bronnen: met vaste regelmaat opgestelde cijferreeksen (bijv. CBS)
● Harde feiten, maar geen informatie over motieven en ervaringen.
○ We kunnen op basis van bijvoorbeeld geboorten en sterften niets zeggen over de
ervaringen van de ouders of kinderen.
● Bijvoorbeeld: sterftecijfers, aantal geboorten
Let op de piek in aantal levendgeborenen rond 1950!
Affectieve benadering (vertellende benadering)
● Meer informatie over “binnenkant”
○ Oral history: je spreekt met iemand, daardoor kom je dicht bij de belevenis
○ Egodocumenten: persoonlijke documenten die iets zeggen over de beleving en
ervaring
○ Correspondentie: briefwisselingen
○ Schilderijen
○ Gebruiksvoorwerpen: bijvoorbeeld de aanwezigheid van speelgoed in gezinnen, zegt
iets over hoe de maatschappij kijkt naar kinderen
● Gevaar: culturele filter
, ○ Iemand laat niet alles zien, maar houdt zich aan sociale en culturele normen: er zijn
culturele filters (je schrijft bijvoorbeeld een brief volgens de heersende sociale en
normen).
Historische maatschappijwetenschappen
● Focus op macro-niveau:
○ Sociaaleconomische ontwikkelingen
○ Cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen
○ Technologische ontwikkelingen (bijv. de komst van huishoudelijke apparaten heeft
invloed op gezinnen).
● invloed op gezin van o.a. wetgeving, erfrecht, eigendom, etc.
Je krijgt het beste beeld van een verandering van het gezinsleven door alle 3 de benaderingen samen
te nemen.
Dus ook: hoe ga je met beschikbare bronnen om
● in hoeverre is een bron representatief (kwantitatief, kwalitatief)
○ Kwantitatief: hoeveel bronnen zijn er
○ Kwalitatief: welk deel van de bevolking had toegang tot de bronnen
● In hoeverre geven bronnen de werkelijke dagelijkse opvoedpraktijk weer of zijn het vooral
normen, vanuit de elite?
○ Dagelijkse praktijk hoeft niet overeen te komen met wat wordt voorgeschreven door
de elite.
○ Niet de hele bevolking kan schrijven.
● Regionale verschillen
○ Er waren grote regionale verschillen in Nederland, de regio’s waren vroeger niet zo
met elkaar verbonden en wisten niet veel van elkaar.
● Oorsprong van de bron (door wie, voor wie)
○ Een breed verspreide bron of persoonlijk (zoals een brief of dagboek)
Pedagogische stromingen
Religieuze en morele opvattingen in de 17e eeuw (vóór Erasmus)
● De opvattingen werden bepaald door de ‘gereformeerden’ (protestantse stromingen, waren
toen ‘mainstream’, de grootste groep in de Republiek)
● Luther: De servo arbitrio (de geknechte wil) – sola gratia (alleen door genade): de wil is niet
vrij. De mens kan zelf geen onderscheid maken tussen goed en kwaad. Alleen door
Goddelijke genade zijn we in staat om het goede te doen.
● Gaat uit van de slechte aard:
○ Kind is opvoedbaar, maar ook verdorven.
○ Kind is tot zonde geneigd - behoed het!
○ Ouders, wees niet toegevend: “Wie zijn zoon liefheeft, spaart de roede niet”.
Kinderen zijn geneigd tot het slechte, dus je moet dit voorkomen door lijfstraffen toe
te passen.
Humanisme (1400-1650) Desiderius Erasmus (1569-1536)
● Mens is maakbaar, vrijheid van de menselijke wil (De libero arbitrio).
● Kinderen willen leren (intrinsiek).
● Belang van vroeg leren (‘voorkomen van beestachtigheid’): je moet vroeg ingrijpen.
○ Intellectuele vorming
○ Religieuze vorming
○ Morele vorming
, ○ Goede manieren
● Moedig eergevoel en competitie aan - maakt straffen overbodig.
○ Erasmus ging proberen om een competitie tussen kinderen te stimuleren, zodat hun
intrinsieke motivatie werd aangewakkerd.
● Erasmus over de aard van het kind: hij gaat uit van de erfzonde. Erasmus gaat dus in de
essentie uit van een slechte aard van het kind (‘beestachtigheid voorkomen’).
In de Verlichting kwam een radicale verandering.
Verlichting (1650-1800) John Locke 1632-1704
● Zoeken naar waarheid m.b.v. menselijke rede, in plaats van alles baseren op religie.
● Meer geloof in natuur en kennis (i.p.v. alleen God en bijbel)
● God als afzijdige schepper (deïsme): God heeft de wereld geschapen, maar daarna neemt
de mens het over. Mensen kunnen daarna zelf denken en handelen.
● John Locke: empirisme. Je kennis komt vanuit je ervaringen/zintuigen →
proefondervindelijk ontdekken van de waarheid!
● Kind: tabula rasa (vs. rationalisten): empirisch gezien komt het kind volgens Locke als een
onbeschreven blad ter aarde: het heeft immers nog niks ervaren. Er is dus nog geen
empirische kennis.
○ Let op! Locke heeft het hierbij over dat er nog geen empirische ervaringen er nog
niet zijn geweest, MAAR Locke vindt wel dat het kind al een vast karakter heeft
‘gestempeld’ gekregen van God.
● Empiristen gaan uit van empirische kennis (waarneming) als de waarheid en rationalisten
(Spinoza) gaan uit van het denken op zich/ de rede als de waarheid.
Opvoeding tijdens Verlichting
● Respect voor eigen aard van het kind
○ Niet slaan
○ Kind wil graag weten / leren
○ Kind van nature ‘neutraal’ (niet geneigd tot het goede of tot het kwade)
● Spelen is goed en nodig
○ Nieuw: productie van speelgoed
○ Nieuw: kinderliteratuur: eigen verhalen voor kinderen
Kinderen zijn redelijk en hebben geweten: verstandige opvoeding zaait deugdzaamheid
De Pruimeboom …
Maar ik wil gehoorzaam wezen
En niet plukken: ik loop heen
Zou ik, om een handvol pruimen
Ongehoorzaam wezen? Neen. …
Hieronymus van Alphen, 1778
Dus: in de Verlichting was het idee dat kinderen van zichzelf neutraal zijn: ze zijn redelijk en hebben
een geweten. Er is echter wel verstandige opvoeding nodig om tot deugdzaamheid te komen.
Deugdzaamheid was erg belangrijk in de Verlichting!
Romantiek (1800-1850)
● Meer nadruk op gevoel en intuïtie i.p.v. rede en ratio (tegenbeweging van de Verlichting)
● Individu (Verlichting: als je hard werkt kom je er) vs. gemeenschap (Romantiek)
● Natural law vs. man-made law (Du contrat social)
○ Natural law (Verlichting): door God gemaakte ethische wetten
, ○ Man-made law (Du contrat social, Romantiek, Rousseau): wat we samen als
gemeenschap met elkaar afspreken over hoe het individu zich verhoudt tot de
gemeenschap. Om samen in vrijheid samen te leven, moeten we een deel van onze
eigen vrijheid opgeven. Het gaat hierbij dus heel erg om de gemeenschap!
● Rousseau (1712-1778) – Émile
○ Emile wordt geïsoleerd van de mensheid opgevoed, om zo invloeden van de
maatschappij te vermijden.
● Mens/kind van nature goed volgens Rousseau: kind is van nature goed.
● Negatieve opvoeding: je moet als opvoeder niet te veel aan de van nature goede aard van
het kind zitten, alleen soms bijsturen en de obstakels uit de weg ruimen. Je moet niet te veel
ingrijpen, en vooral faciliteren.
Romantiek in de opvoeding
● Waardering voor kind op zich (Rousseau): kind mag een kind zijn, en daar is waardering
voor. Kind wordt niet meer gezien als ‘mini-volwassene’, maar echt als kind.
● Ontdekking van de kindertijd (Vom Kinde Aus): het is nieuw dat kinderen een kindertijd
hebben
● Aandacht voor emotionele ontwikkeling: niet alleen de focus op kennisvergaring zoals in
de Verlichting
● Opvoeding volgt natuurlijke ontwikkeling van het kind: kijken naar waar het kind zelf
behoefte aan heeft (is het uitgangspunt geworden van de vernieuwingsscholen!)
● Intrinsieke motivatie van het kind: zie je ook al bij Erasmus terug!
Leren via kinderliteratuur in de Romantiek
● Grote toename kinderliteratuur 1800
○ De Brave Hendrik (Anslijn, 1809)
○ De Brave Maria (Anslijn, 1810)
○ De Kleine Sofia (Moens, 1819)
● De nadruk ligt hierbij ook nog wel erg op deugdzaamheid, gehoorzaamheid en
vriendelijkheid
● Je ziet hierbij dat de focus echt niet alleen lag op cognitieve ontwikkeling, maar vooral ook
juist erg op de morele ontwikkeling
Opvoedmethoden: kinderschrik
● Er werd ook geprobeerd kinderen wat te leren, door ze bang te maken. Dit is nog tot in de
19e eeuw gedaan. Later wellicht ook nog wel (bijv. Sinterklaas neemt je mee in de zak).
● Bijvoorbeeld De Allerdroevigste Geschiedenis met de zwavelstokjes: meisje wordt
gewaarschuwd voor het spelen met zwavelstokjes door haar af te schrikken met een beeld
dat ze in as opgaat.
De kinderschrik is te koppelen aan de afschermingstendens.
Afschermingstendens
● ‘Kindertijd’ is aparte fase.
● Volwassen zaken worden in toenemende mate weggehouden van geweld en seks.
○ Bijvoorbeeld: vroeger ging het hele gezin naar een executie of was seksualiteit van
ouders erg zichtbaar in de kleine huizen, maar dat werd steeds minder.
● ‘Verpreutsing’ – kinderlijke onschuld en kwetsbaarheid.
Het kindbeeld is over tijd veranderd van: van nature slecht (Erasmus, humanisme)→
neutraal (Locke, Verlichting)→ van nature goed (Rousseau, Romantiek). Dit heeft ook
gezorgd voor een verandering in de opvoeding!