Medisch Fundament: De tractus Digestivus
In de tractus Digestivus (spijsverteringstelsel) worden voedingstoffen in ons lichaam opgenomen en
afvalstoffen
Uitgescheiden. Door middel van de stofwisseling worden de opgenomen voedingstoffen omgezet in
lichaamseigen stoffen.
In het spijsverteringstelsel wordt het voedsel geschikt gemaakt voor opname door de darm. De in het
voedsel aanwezige bouw - en brandstoffen worden er in de loop van het proces uitgehaald en de
onbruikbare resten (afvalstoffen) verlaten ons lichaam weer. We hebben voedingstoffen nodig om de
levensprocessen op gang te houden. In onze voeding kunnen we drie verschillende stoffen
aantreffen: bouwstoffen, brandstoffen en vezelstoffen.
1. Bouwstoffen zijn nodig om het lichaam op te bouwen. In de jeugdjaren zijn ze
verantwoordelijk voor de groei en later voor vervanging van verloren gegane cellen.
2. Brandstoffen fungeren als energiebron. De processen die zich in ons lichaam afspelen, vergen
veel energie. Deze energie wordt verkregen door de in onze voeding aanwezige brandstoffen
te oxideren (verbranden) met zuurstof. Bij dit proces komt energie en water vrij.
3. Vezelstoffen zijn geen voedingstoffen in de ware zin van het woord. Vezelstoffen zijn
belangrijk omdat ze de darmwerking stimuleren. Daarom worden deze stoffen ook wel
ballaststoffen genoemd.
De bouw - en brandstoffen worden in de darm gereedgemaakt voor opname in het lichaam en de
onbruikbare resten worden er samen met de ballaststoffen verwijderd in de vorm van faeces
(ontlasting)
De processen die zich afspelen nadat de voedingstoffen in het lichaam opgenomen werden, noemen
we metabole processen of stofwisselingsprocessen. Na een aantal biochemische processen zorgen
stofwisselingsprocessen voor de omzetting van aanvankelijk lichaamsvreemde voedingsstoffen in
lichaamseigen bouw - en brandstoffen.
Anatomie van de tractus Digestivus
We beginnen het voedsel al in onze mondholte (os) voor te bereiden op opname in de darm. Met
onze tanden en kiezen malen we het voedsel fijn genoeg om het door te kunnen slikken. In de
mondholte wordt het fijngekauwde voedsel met speeksel vermengd en doorgeslikt. Via de slokdarm
komt het voedsel terecht in de maag. In de maag ondergaat de voedselmassa een aantal
bewerkingen. Daarna worden de meeste voedingsstoffen in de dunne darm uit het voedsel gehaald
en wordt de massa naar de dikke darm getransporteerd. Via de dikke darm, waar alleen nog water
aan de voedselmassa onttrokken wordt, verlaten de onbruikbare en onverteerbare voedselresten het
lichaam in de vorm van faeces.
In dit hoofdstuk bepreken we achtereenvolgens:
1. De organen van het spijsverteringsstelsel als zodanig
2. De hulporganen van het spijsverteringsstelsel
De organen van het spijsverteringsstelsel zijn achtereenvolgens:
Het os (mondholte)
De pharynx (keelholte)
De oesophagus (slokdarm)
De ventriculus/gaster (maag)
, De dunne darm. Deze bestaat uit het duodenum (twaalfvingerige darm), het jejunum
(nuchtere darm) en het ileum (kronkeldarm)
Het colon (dikke darm) bestaande uit het caecum (blinde darm), het colon in engere zin, het
rectum (endeldarm) en de anus (sluitspier van het rectum).
Naast de 'echte' spijsverteringsorganen zijn er ook nog hulporganen van de spijsvertering:
1. De hepar (lever)
2. De vesica fellea (galblaas)
3. De pancreas (alvleesklier)
Mondholte en gebit
Het os wordt aan de voorzijde begrensd door de labia (de lippen). De lippen worden gevormd door
een kringspier en zijn bedekt met epitheel en aan de binnenzijde met slijmvlies net als de rest van de
mondholte. De mondholte wordt aan de bovenzijde begrensd door het verhemelte, ook gehemelte
genoemd, aan de zijkanten door de wangen en aan de onderzijde door de mondbodem. Het
verhemelte bestaat uit twee gedeelten:
1. Het palatum durum: het harde verhemelte. Het palatum durum bestaat uit bot van de
bovenkaak.
2. Het palatum molle: het zachte verhemelte dat begint op de overgang van de mondholte naar
de keelholte. Het palatum molle bestaat uit spierweefsel dat eindigt in de uvula (de huid) die
belangrijk is voor de slikbeweging.
Het gebit is heel belangrijk in de eerste fase van het voedselverteringsproces. We vinden
gebitselementen, die deel uitmaken van het skelet, in de boven - en de onderkaak. De eerste tanden
en kiezen die we krijgen, maken deel uit van het melkgebit. Dit wordt later vervangen door het
blijvende gebit. Het melkgebit bestaat uit twee dentes incisivi (centrale snijtanden), twee laterale
snijtanden, twee eerste premolaren (kleine kiezen), twee tweede premolaren en twee dentes
angulares (hoektanden)
Als het kind ongeveer 6 jaar oud is, verschijnt de eerste molaar (blijvende kies) achter de tweede
kleine melkkies. In de vijf tot 6 jaar die nu volgen zullen de melktanden en kiezen uitvallen en
vervangen worden door de elementen van het blijvende gebit. Een kind is aan het 'wisselen'.
Het blijvende gebit heeft meer elementen dan het melkgebit. Het blijvende gebit bestaat zowel
boven als beneden uit: twee centrale snijtanden, twee hoektanden, twee eerste kleine kiezen, twee
tweede kleine kiezen, twee eerste molaren, twee tweede molaren en twee molares serontines
(verstandskiezen). Het woord 'verstand' in verstandskies zouden we kunnen lezen als ver-standskies
omdat deze het verst achter in onze mond staat. De naam voor deze kiezen heeft zowel met de verre
stand, als met verstand te maken.
Tong, speekselklieren en keelholte
Voor de spijsvertering in onze tong (lingue of glossa) van groot belang. De tong bestaat uit
spierbundels die in verschillende richtingen verlopen. De tong is bedekt met slijmvliesweefsel, waarin
zich smaakpapillen bevinden. Samen met de reukorganen hebben de smaakorganen de taak voedsel
te keuren. Als het bijvoorbeeld bedorven is, dan wordt dit vaak onmiddellijk opgemerkt. Daarnaast
en dat is minstens zo belangrijk, stellen smaak en reuk ons in staat om van ons voedsel te genieten.
De tong beweegt het voedsel door de mond en vermengt het met speeksel, dat een functie heeft in
de voorbewerking van het voedsel.
In onze mondholte liggen drie paar speekselkleren:
1. De glandulae sublinguales (Ondertongspeekselklieren)
, 2. De glandulae submandibulares (onderkaakspeekselklieren)
3. De glandulae parotes (Oorspeekselklieren)
De speekselklieren scheiden een stof af: saliva of speeksel. Het speeksel neemt de eerst fase van het
verteringsproces voor zijn rekening. Het speeksel ontleent zijn werkzaamheid aan de spijsverterings-
enzymen. Dit zijn chemische stoffen die bepaalde eigenschappen hebben. een enzym heeft de
eigenschap grote moleculen snel af te kunnen breken tot kleinere. Kleinere enzymen zijn herkenbaar
aan het achtervoegsel -ase. Bovendien maakt het speeksel de gekauwde voedselmassa vochtig en
smeuïg waardoor het gemakkelijk door te slikken is.
Nu komt het voedsel in de pharynx (keelholte) terecht. De pharynx bestaat uit twee delen:
1. Het deel dat achter de neusgangen ligt: de nasopharynx (neus- keelholte). De nasopharynx
speelt een rol bij de ademhaling.
2. De oropharynx (mond - keelholte), die in het verlengde van de nasopharynx ligt en die
belangrijk is voor de slikbeweging waardoor het voedsel in de slokdarm terecht komt.
De slikbeweging is een reflexmatige beweging. Op het moment dat het voedsel doorgeslikt wordt,
sluit de epiglottis (het strotklepje) de luchtpijp tijdelijk af waardoor voorkomen wordt, dat we ons
verslikken (een gelijktijdige actie).
Slokdarm en maag
De oesophagus (slokdarm) is een slapwandige, gespierde buis die achter de trachea loopt. Als gevolg
van de zwaartekracht en de peristaltische bewegingen van de slokdarm komt de voedsel-massa in de
maag terecht. Op zijn weg naar de maag gaat de slokdarm door het diafragma heen. Naast
peristaltische bewegingen die het voedsel richting maag bewegen, kunnen er ook antiperistaltische
beweging optreden. Deze treden op wanneer er maaginhoud in de richting van de mondholte wordt
gestuwd; dus bij braken.
Via de oesophagus komt het voedsel in de maag. De ventriculus (de maag) is een hol, zakvormig
orgaan, dat onder het middenrif, linksboven in de buikholte ligt. Onderdelen van de maag zijn:
De cardia of maagingang. Direct achter de ingang wordt de maag direct veel wijder.
Daarna maakt de maagwand een grote bocht met aan de andere zijde een kleine bocht.
Het 'maagplafond' heet de maagfundus of de fundus ventriculi. Dit is merkwaardig, want
eigenlijk betekent fundus 'bodem'.
Het middengedeelte van de maag, de maagzak, heet het maagcorpus
Onderin de maag, voor de maaguitgang ligt het maagantrum, het maagportiergedeelte.
Daar waar beide bochten samenkomen, zit de pylorus (maaguitgang). De pylorus is een
kringspier
Voorbij deze sluitspier begint het duodenum (de twaalfvingerige darm). Dit is het eerste deel
van de dunne darm.
Een matig gevulde maag is ongeveer 30 centimeter lang en heeft een inhoud van ongeveer 4 liter.
In het maagslijmvlies dat de maagwand bekleedt, liggen de klieren die het maagsap produceren.
Maagsap bestaat voornamelijk uit zoutzuur, spijsverteringsenzymen en de zogenoemde intrinsic
factor. Als het voedsel in de maag aangekomen is, blijft het hier gemiddeld 2 uur. Het voedsel wordt
hier in aanraking gebracht met de enzymen en het zoutzuur. Hierna verlaat het in kleine porties via
de pylorus de maag en komt in het duodenum terecht. De functies van de maag zijn:
1. Opslaan en bewaren van voedsel
2. Het in aanraking brengen van het voedsel met het maagzuur
3. Het intensief kneden van de voedselmassa
Dunne darm