Inhoudsopgave
BESTUURSORGANEN EN BELANGHEBBENDE ................................................................................................... 2
§1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2
§2 BESTUURSORGANEN ............................................................................................................................................ 3
§3 BELANGHEBBENDE .............................................................................................................................................. 6
BESTUURSBEVOEGDHEDEN EN HET BESLUITBEGRIP ........................................................................................ 9
§4 VERKRIJGEN VAN BESTUURSBEVOEGDHEDEN: ATTRIBUTIE, DELEGATIE EN MANDAAT ......................................................... 9
§5 SOORTEN BESTUURSBEVOEGDHEDEN: VRIJE EN GEBONDEN BEVOEGDHEDEN ................................................................. 11
§6 BESLUITEN 1: HET BESLUITBEGRIP VAN ARTIKEL 1:3 ................................................................................................. 14
SOORTEN BESLUITEN, PRIVAATRECHT EN PROCEDURELE NORMEN .............................................................. 17
§7 SOORTEN BESLUITEN: BESCHIKKINGEN EN BESLUITEN VAN ALGEMENE STREKKING ........................................................... 17
§8 OVERHEID EN PRIVAATRECHT............................................................................................................................... 19
§9 PROCEDURELE NORMEN INZAKE HET BESTUURSHANDELEN ......................................................................................... 22
MATERIËLE NORMEN EN HET UNIERECHT/EVRM .......................................................................................... 23
§10 MATERIËLE NORMEN INZAKE HET BESTUURSHANDELEN ........................................................................................... 23
§11 EVRM/UNIERECHT EN HET NEDERLANDSE BESTUURSRECHT ................................................................................... 27
JURISPRUDENTIELIJST ......................................................................... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
,Bestuursorganen en belanghebbende
§1 Inleiding
Kenmerken van het bestuursrecht:
• Bestuursbevoegdheid
o Legaliteit: alle bestuursactiviteiten moeten op de wet steunen.
o Specialiteit: de wet moet voldoende specifiek zijn. De bevoegdheden moeten
duidelijk omschreven zijn.
• De rechtsbetrekking in het bestuursrecht
o Het dominante ‘besluitmodel’
o De ongelijkwaardige relatie tussen bestuur en burger. De rechtsbetrekking
tussen burger en bestuur wordt volledig beheerst door het recht. Als de wet
geen concrete uitgang biedt, moet je je houden aan de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur.
• Gelede normstelling en bestuurlijke discretie
o Trias-vraagstukken kenmerken het bestuursrecht
o Hiërarchische regels: wet – AmvB – verordening – beschikking.
• Bestuurlijke discretie
o De ruimte tot rechtsvorming die een bestuursorgaan op basis van zijn
bevoegdheid heeft.
Functies van het bestuursrecht:
• Legitimerende functie: het bestuursrecht biedt een wettelijke grondslag voor
overheidsoptreden.
• Instrumentele functie: het bestuursrecht geeft instrumenten om bepaalde doelen
(door de overheid vastgesteld) te realiseren.
• Waarborgfunctie: wanneer gebruik wordt gemaakt van de instrumenten, moeten er
waarborgen worden gegeven voor de burgers. Het overheidshandelen moet voldoen
aan normen en er moet rechtsbescherming zijn, zodat de rechtspositie van burgers
ten opzichte van de overheid wordt gewaarborgd.
Kern van het bestuursrecht: 1) handelen in het algemeen belang 2) op basis van
bevoegdheden 3) en het eenzijdig vaststellen van de rechtspositie van de burger.
Algemene wet bestuursrecht:
Doelstellingen:
• Systematiek aanbrengen in het bestuursrecht. Harmonisatie:
o Dwingend recht: regels die standaard zijn voor het gehele bestuursrecht (bijv.
art. 1:2 Awb)
o Regelend recht: regels voor normale gevallen, tenzij … (bijv. art. 4:1 Awb)
o Aanvullend recht: rest- of vangnetbepalingen (bijv. art. 4:13 Awb)
o Facultatief recht: facultatieve bepalingen (bijv. art. 3:10 lid 1 Awb e.v.)
• Rechtseenheid creëren.
• Codificatie.
• Vereenvoudiging van het bestuursrecht.
,Hoofdregel: bevoegdheden van bestuursorganen worden niet geregeld in de Awb ,maar in
de bijzondere wetgeving.
In hoofdstuk 6 is de bezwaarprocedure geregeld, tevens zijn er schakelbepalingen
opgenomen met betrekking tot beroep en zijn er algemene bepalingen opgenomen die
naast de bezwaarprocedure ook voor de beroepsprocedure gelden.
In hoofdstuk 7 zijn de bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep
opgenomen.
In hoofdstuk 8 zijn, aanvullend op hoofdstuk 6, nog bepalingen opgenomen over de wijze
van procederen bij bestuursrechter (beroep).
§2 Bestuursorganen
Bestuursorganen:
Het begrip bestuursorgaan geeft aan welke personen en instanties bestuursrechtelijk
kunnen handelen en op welke personen en organisaties de bestuursrechtelijke regels van
toepassing zijn.
Artikel 1:1 lid 2 Awb somt een aantal organen, personen of colleges aan die geen
bestuursorgaan zijn, en daarmee dus van toepassing van het materiële recht van de Awb zijn
uitgezonderd. Lid 3 geeft dan weer uitzonderingen op de uitzonderingen van lid 2.
Het is van belang om een onderscheid te maken tussen a-organen en b-organen. A-organen
vallen geheel en met al haar handelingen onder het bestuursrecht. Alle handelingen (dus
ook niet besluiten) zijn onderworpen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een b-orgaan is een dynamisch begrip en hangt van de handeling af of het onder het
bestuursrecht valt.
Stappenplan bestuursorganen:
Stap 1: Is het orgaan uitgezonderd in art. 1:1 lid 2 Awb? Zo ja, dan is het geen
bestuursorgaan. Zo nee, dan door naar stap 2.
Stap 2: Is het een a-orgaan?
Art. 1:1 lid 1 sub a Awb: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Niet wat het
orgaan doet, maar het organisatorische is belangrijk voor deze kwalificatie.
• Publiekrechtelijke rechtspersoon
Artikel 1 boek 2 BW geeft de publiekrechtelijke rechtspersonen weer.
o Lid 1: Staat, provincies, gemeenten etc.
o Lid 2: Rechtspersoonlijkheid krachtens de wet.
• Orgaan van een rechtspersoon:
Organieke wet, het moet genoemd worden in de wet dat iets een orgaan is van
een rechtspersoon. (de orgaan moet de rechtspersoon mede laten functioneren).
Ook openbare lichamen met een orgaan met verordenende bevoegdheid zijn een
publiekrechtelijke rechtspersoon, een voorbeeld is de Nederlandse Orde van Advocaten. Een
orgaan is entiteit binnen de rechtspersoon, die de rechtspersoon (mede) laat functioneren.
Een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, daarvan is de organisatie vind je niet in
boek twee BW maar in enige publiekrechtelijke regeling (bv. Grondwet)(o.a. art. 123, 134, 135
Gw).
, Als het onduidelijk is of iets een orgaan is kun je in de wet kijken of het zelfstandige taken
uitoefend.
Stap 3: Is het een b-orgaan?
Art. 1:1 lid 1 sub b Awb: een persoon of college met openbaar gezag omkleed. Wat valt onder openbaar gezag
is een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Alleen
als je deze mogelijkheid aanwendt ben je tijdens dit gebruik een bestuursorgaan, anders niet. Voorbeeld: APK-
keurder.
• Persoon of college
o Privaatrechtelijke rechtspersoon/natuurlijke persoon (dus geen
publiekrechtelijke rechtspersoon!, want dan A-orgaan)
• Openbaar gezag
o Eenzijdig vaststellen rechtspositie van andere rechtssubjecten
o Openbaar gezag moet voortvloeien uit de wet, of:
o Publieke taak-jurisprudentie:
§ Stichting Silicose Oud-mijnwerkers, nr. 59:
- Het gaat om subsidie, uitkeringen of andere op geld
waardeerbare rechten.
- De inhoudelijke criterium
- Het financiële criterium
Aangescherpt in
§ Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schilhol-regio, nr.
115:
- De inhoudelijke criteria voor het verstrekken daarvan
worden in beslissende mate bepaald door een of meer
bestuursorganen als bedoel in art. 1:1 lid 1 sub a Awb (a-
orgaan). Dat bestuursorgaan of die bestuursorganen hoeven geen
zeggenschap te hebben over de beslissing over een verstrekking in een
individueel geval.
- De verstrekking wordt in overwegende mate, dus
tweederde of meer, gefinancierd door een of meer
bestuursorganen als bedoel in art. 1:1 lid 1 sub a Awb (a-
orgaan).
Art. 1:1 lid 4 Awb zorgt voor de koppeling tussen het begrip ‘rechtspersoon’ en
‘bestuursorgaan’.
Een openbaar lichaam is, in de bestuurlijke indeling van het Koninkrijk der Nederlanden,
een overheid die bepaalde taken uitvoert binnen een bepaald ruimtelijk gebied of op een
bepaald inhoudelijk gebied. De belangrijkste openbare lichamen zijn het Rijk, de provincies,
de gemeenten en de waterschappen.
Gemeenten, provincies en waterschappen zijn tevens rechtspersonen naar privaatrecht.
Door art. 2:5 BW worden zij gelijkgesteld met een natuurlijk persoon. Anders kunnen zij
geen privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen aangaan.
Deconcentratie:
Afdeling 10.1.3.