Pathofysiologie periode 3 week 1
PowerPoint presentatie van de les
Epidemiologie: wetenschappelijk onderzoek naar de voorkomen van ziekten
,Dieetbehandelingsrichtlijnen overgewicht en obesitas:
- Hoogenergetische voeding, alcohol,
- Onregelmatig leven,
- Laag opleidingsniveau, lage sociaal-economische status,
- Veranderde leefomstandigheden,
- Obesogene omgeving,
- Erfelijke belasting, monogenetische afwijkingen
- Stoppen met roken, stress,
- Leeftijd, menopauze, zwangerschap,
- Hypothyreoïdie, erfelijke aandoeningen, Prader-Willi-syndroom, syndroom van Down,
autistische stoornissen, ontwikkelingsstoornissen, Cushing-syndroom
- Medicijngebruik
De obesogene omgeving:
- Eten overal en zonder zweet verkrijgbaar
- Marketing verkeerde producten (fastfood, vruchtensappen etc)
- Automatisering
- Motorisering
- Minder buitenspeelgelegenheden voor kinderen, meer screentime
, Understanding Nutrition 9.2
Epidemie: het verschijnen van een ziekte (meestal besmettelijk) of conditie die veel mensen aanvalt
op hetzelfde moment in dezelfde regio.
Prader-Willi syndroom: een genetische aandoening gekenmerkt door overmatige eetlust, enorme
obesitas, kort gestalte, vaak mentale retardatie (verstandelijke beperking), abnormale lichaamsbouw
en gelaatskenmerken.
Epigenetica: de invloed van omgevingsfactoren (zoals voeding en fysieke activiteit) op genexpressie. .
Onderzoekers hebben gevonden dat geadopteerde kinderen meer vergelijkbaar neigen te zijn in
gewicht met hun biologische ouders dan hun adoptieouders
OB-gen: obesitas gen die voornamelijk is uitgedrukt in het vetweefsel en codeert voor het eiwit
leptine. Leptine fungeert als hormoon, voornamelijk in de hypothalamus. Is een eiwit geproduceerd
door vetcellen. Wanneer lichaamsvet vermindert, vermindert leptine. Muizen met een defect OB-gen
produceren geen leptine en kunnen 3x meer wegen dan normale muizen en hebben 5x meer
lichaamsvet.
Extreem obese kinderen met nauwelijks detecteerbare bloedniveaus van leptine hebben weinig
eetlust controle. Ze hebben constant honger en eten meer. Wanneer ze dagelijks injecties krijgen van
leptine, verliezen de kinderen een aanzienlijke hoeveelheid gewicht, waardoor de rol van leptine in
de regulatie van eetlust en lichaamsgewicht wordt bevestigd.
Leptine niveaus verhogen als de BMI verhoogt. Leptine stijgt maar faalt om eetlust te onderdrukken
of energieverbruik te versterken= leptine resitentie. Leptine is een eiwit geproduceerd door
vetcellen onder begeleiding van het ob-gen die eetlust vermindert en energieverbruik verhoogt.
Ghreline: hormoon voornamelijk in de hypothalamus. In tegenstelling tot leptine, is ghreline
voornamelijk uitgescheiden door de maagcellen en bevordert gewichtstoename door het stimuleren
van eetlust en efficiënte energieopslag te bevorderen.
Ghreline triggert het verlangen om te eten. Bloedniveaus van ghreline stijgen typisch voor een
maaltijd en dalen na een maaltijd in verhouding tot de kcalorieën die ingenomen worden. Gemiddeld
zijn ghreline niveaus hoog wanneer het lichaam in negatieve energiebalans is, zoals bv plaatsvindt
tijdens kcalorie-arme voeding. Deze reactie kan helpen verklaren waarom gewichtsverlies zo moeilijk
is om te handhaven. Gewichtsverlies is meer succesvol met lichaamsbeweging en na gastric bypass
operatie, gedeeltelijk omdat ghreline niveaus relatief laag zijn. Ghreline niveaus dalen weer wanneer
het lichaam in positieve energiebalans is, zoals optreedt bij gewichtstoename. Sommige onderzoek
geeft aan dat ghreline ook slaap bevordert.
Een gebrek aan slaap verhoogt het honger hormoon ghreline en vermindert het
verzadigdheidshormoon leptine. De 2 eiwitten (leptine en ghreline) illustreren enkele van de
complexe factoren die betrokken zijn in de regulatie van voedselinname en energiehomeostase.
Het lichaam heeft 2 soorten vet:
- Wit vetweefsel: slaat vet op voor andere cellen om te gebruiken voor energie
- Bruin vetweefsel: geeft opgeslagen energie vrij als warmte
Genenpool: alle genetische informatie van een populatie op een bepaald moment
Obesinogene omgeving: al de factoren die een persoon omringen die gewichtstoename bevorderen,
zoals een verhoogde voedselinname, vooral van ongezonde keuzes, en verminderde fysieke activiteit.