Samenvatting stofwisseling
Koolhydraatstofwisseling
Glucose kan omgezet worden naar vetzuren en aminozuren.
Vetzuren kunnen niet omgezet wroden naar iets.
Aminozuren kunnen naar vetzuren en naar glucose worden omgezet. Naar glucocse echter wel alleen
de glucogene aminozuren. Hierbij komt altijd ureum vrij.
Naamgeving enzymen
Dehydrogenase oxideert substraten, hierbij komt NAD+ enzo vrij
Kinase fosforyleert substraat (ATP)
Fosfatase haalt de fosfaat er weer af (ATP)
Carboxylase carboxyleert (CO2)
Routes worden bepaald door ATP behoefte. Als er ATP behoefte is, dan wordt bijvoorbeeld de KC
gebruikt, maar zo niet, dan wordt het ook niet gebruikt.
Glucose kan verschillende dingen gaan doen:
Energie maken: glycolyse, KC en oxfos
PPP: het maken van anti-oxidanten en biosynthese van vet en DNA
Opslag
Vet – AcoA VZ TAG
Glycogeen – in lever en spier
Spier Lever Vet Hersenen
Glycolyse Glycolyse Glycolyse Glycolyse
Glycogeen Glycogeen Lipogenese
Lipogenese
INSULINE GLUCAGON
Afgegeven bij hoge glucose Afgegeven bij lage glucose in het
in het bloed bloed
Beta-cellen van pancreas Alfa-cellen van pancreas
Werkt via PK-A en cAMP
Stimuleert: Stimuleert:
GLUT 4 inbouw Glycogeen fosforylase
Glycogeen synthase Gluconeogenese
Eiwitsynthese Vetafbraak
Tagsynthese
Remt: Remt:
Glycogeen fosforylase Glycogeen synthase
Gluconeogenese Glycolyse
Eiwitafbraak Vetzuursynthese
Adrenaline remt insuline-afgite en stimuleert glucagon-secretie.
Beta-cel meet ATP vorming doordat ATP de kaliumpomp remt. Hierdoor depolariseert de cel. Calcium
stroomt naar binnen. Deze influx laat insuline vesicles smelten met het membraan.
GLUT 1 Algemeen Normale affiniteit
, GLUT 2 Lever en beta-cel Lage affiniteit
GLUT 3 Hersenen Hoge affiniteit
GLUT 4 Spier en vet Normale affiniteit
Concentratiegradient afhankelijk allemaal: daarom wordt glucose meteen gefosforyleerd in de cel.
Glut 4 is insuline gevoelig = translocatie tijdelijk.
GLYCOGEEN = vertakte glucose polymeer
Vertakt: beter oplosbaar en meer eindjes is snellere synthese en afbraak.
Opbouw: glycogeen synthase (a-1,4), branching enzyme (a-1,6)
Afbraak: glycogeen fosforylase (a-1,4), debranching enzyme (a-1,6)
Regulatie: PK-A fosforyleert glycogeen fosforylase en glycogeen synthase. Hierdoor wordt fosforylase
actief en synthase inactief. PK-A wordt aangezet in de lever door glucagon en adrenaline, in de spiier
door adrenaline en calcium. Insuline zorgt voor defosforylering, waardoor synthase juist actief wordt
en fosforylase inactief woordt.
GLUCONEOGENESE
Substraten:
Glycerol
Glucogene aminozuren
Propionaat
Lactaat
Regulering glycolyse en gluconeogenese
Glycolyse Gluconeogenese
Fosfofructokinase (PFK) Fructose-1,6-bifosfatase
Pyruvaat kinase (PK) Fosfo-
enolpyruvaatcarboxykinase
F-2,6-BP (PECK)
AMP
F-1,6-BP (feed-forward) Pyruvaatcarboxylase
ATP
Citraat Citraat
H+ / pH daling A-CoA
Alanine ADP
F-2,6-BP
AMP
Insuline maakt F-2,6-BP. Als glucagon meer aanwezig is, wordt dit niet gemaakt.
Glucagon werkt op lange termijn met gentranscriptie van G6Pase en PECK
SPIER: PFK wordt gereguleerd door energiebehoefte door ATP en AMP.
LEVER: PFK wordt gereguleerd door hormonen (indirect) en geremd door ATP en geremd door
citraat.
De spier heeft geen glucose-6-fosfatase, daarom is alleen de lever goed voor systemische
doeleinden.
Vetstofwisseling
Vet = goed oplosbaar in organische oplosmiddelen
1. TAG – glycerol met vetzuren = opslag
, 2. Fosfolipiden – 3e positie is een fosfaat met hydrofiele kopgroep
3. Cholesterol – membraan en precursor voor galzouten en steroïdhormonen
C16:0 is eindproduct van de vetzuursynthese – palmitaat. Daarna ketenverlenging of desaturatie.
Wie kan het allemaal maken?
Lever
Vetcel
Melkkliercellen
Verschillen: lever kan itt de vetcel glycerol-3-fosfaat maken, kan de ketogenese doen met VZ en
verpakt TAG in VLDLs om het te versturen. Slaat zelf niet op.
SLEUTELENZYM: ACC
Citraat en insuline
Palmitoyl-CoA
De weg van exogeen vet:
TAG komt binnen in de darm en pancreas lipase breekt het af tot MG en VVZ. De darmcellen maken
hier weer TAG van en stoppen het in chylomicronen (B48). Deze gaan het lymfe in en slaan de lever
over. Deze gaat naar de vetcel en met behulp van LPLase breekt de vetcel dit af tot VVZ en glycerol.
De VVZ nemen ze op en de glycerol gaat naar de lever.
Citraatshuttle = om acetyl-CoA uit het mitochondrium te halen – geruild met malaat.
VLDL: monolaag, cholesterol en B100.
Chyloprotein: B48 LPL op endotheeloppervlak breekt dit af = chylomicron remnant – bindt aan
apo E receptor in dde lever – wordt uitgewisseld met apo B van HDL. `
Is groter dan een VLDL
Is na een maaltijd aanwezig, VLDL altijd
Gemaakt in de darm, VLDL in de lever
LDLase activiteit
Van vet; hoog na gevoede toestand
Van spier: hoog na gevaste toestand
Tijdens lactatie = hoog in melkklier, laag in vet
HSL: hormone sensitive lipase: breekt TAG af in de vetcellen.
Actief bij glucagon: via G-eiwit adenylaat cyclase cAMP PkA fosforylatie
LDL – verhoogde kans op atherosclerose = plaques
HDL cholesterol transport reverse – naar de lever.
Cholesterol functies:
Membranen – verhoogt vloeibaarheid
Galzouten
Steroid hormonen
Opslag
Overmaat:
Remming synthese
Activering opslag als cholesterol ester (=ACAT)
Verlaging aantal LDL’s op cel-oppervlak
Eiwitstofwisseling
Structuren weten van alanine, pyruvaat, aspartaat, glutamaat, alfa-ketoglutaraat, oxaloacetaat en
peptidebinding en aminozuurstructuur en uruem .
, In de ureumcyclus worden twee aminozuren omgezet naar twee alfa-ketozuren. De ammoniak die
vrij komt wordt aan een CO2 geplaatst en zo ontstaat ureum: wat eigenlijk gewoon C=O en twee NH2
zijn.
Wij scheiden het uit via ureum, maar het kan ook via urinezuur en NH4+. Het staat op volgorde van
minder waterverlies en minder energieverlies.
De mens doet wel zijn purine-afbraak via urine zuur. De vogel doet dit met alle aminozuurhoudende
stof.
Je houdt twee soorten koolstofskeletten over:
Glucogene koolstofskeletten gluconeogenese
Ketogene koolstofskeletten ketogenese
Aminozuren worden gemaakt uit:
Voeding
Afbraak endogene eiwitten
Biosynthese uit andere aminozuren
Eiwitafbraak:
1. Proteosoom een aminozuur is kapot
2. Lysosomale/autofagie pad aminozuur tekort.
Eiwit turnover hangt af van:
AZ opname
Hormonaal:
Cortisol = meer afbraak
Groeifactoren en insuline = meer opbouw
Een aminozuur kan de KC in, maar het moet er dan eerst uit via oxaloacetaat en PEP, want anders
heb je netto geen verbranding, want een C4 blijft een C4 als het weer helemaal terug is. Daarom
eerst naar pyruvaat en van daar erin.
In de lever is er een hogere turnover dan in de spier. De spier bevat het vermogen om vertakte
essentiele AZ te kataboliseren, dit kan de leer niet. Daarom wordt er in de spier altijd alanine of
glutamine gemaakt en dit wordt aan het bloed gegeven.
Spieropbouw
Adrenaline, IGFs, insuline, testosteron, sport
Spierafbraak
T3, Cortisol, insuline
Metabole homeostase
Ken structuren van aceton, D-3-hydroxybutyraat en acetoacetaat.
Darmen: niet gevoelig voor insuline of glucagon
Hersenen: niet gevoelig voor insuline of glucagon
Spieren: gevoelig voor insuline en adrenaline, niet gevoelig voor glucagon
Nemen op: glucose, AZ, vetzuren en ketonlichamen
Geven af: alanine en glutamine, lactaat
Vetcellen: gevoelig voor glucagon en insuline
Nemen op: glucose en vetzuren
Geven af: vetzuren
Lever: gevoelig voor glucagon en insuline
Nemen op: glucose, vetzuren, aminozuren, lactaal en glycerol
Geven af: glucose, VLDLs