Inhoudsopgave
Probleem 1 .............................................................................................................................................................. 3
1. Wat zijn de voor- en nadelen van overheidsingrijpen / marktwerking? ...........................3
2. Wat is marktevenwicht? Waarom leidt verstoring ervan tot welvaartsverlies?............5
3. Oefeningen probleem 1 ..............................................................................................................................6
Probleem 2 .............................................................................................................................................................. 7
1. Hoe wentelt een bedrijf zijn belastingen af? ....................................................................................7
2. Hoe verandert dat de vraag en aanbod? ............................................................................................8
3. Oefeningen probleem 2 ..............................................................................................................................9
Probleem 3 ........................................................................................................................................................... 10
1. Hoe werkt de zorg in Nederland?....................................................................................................... 10
2. Wat zijn de oorzaken van de hoge kosten? .................................................................................... 11
3. Hoe kan er bespaard worden op zorgkosten?.............................................................................. 12
4. Wat is de rol van de overheid in de zorg? ...................................................................................... 13
Probleem 4 ........................................................................................................................................................... 15
1. Waarom nivelleren we? ......................................................................................................................... 15
2. Wat zijn de voor- en nadelen van werken? Loont het? ............................................................ 17
3. Oefeningen probleem 4 ........................................................................................................................... 18
Probleem 5 ........................................................................................................................................................... 19
1. Wat zijn de verschillende economische stromingen? .............................................................. 19
2. Wat is de invloed van de EU op Nederlandse begrotingsbeleid? ........................................ 21
3. Wat zijn de gevolgen van overheidsingrijpen op korte en lange termijn? ..................... 22
Probleem 6 ........................................................................................................................................................... 23
1. Wat zijn belastinguitgaven? .................................................................................................................. 23
2. Wat zijn de voordelen en nadelen van subsidies en belastinguitgaven? ........................ 23
3. Wat zijn de doelstellingen van belasting heffing? ...................................................................... 23
Probleem 7 ........................................................................................................................................................... 25
1. Wat is het bbp? ............................................................................................................................................ 25
2. Wat is de EMU?............................................................................................................................................ 25
3. Wat zijn de voor en nadelen van EMU? ........................................................................................... 25
4. Wat zijn de Europese begrotingsregels en hoe worden deze gehandhaafd? ................ 25
5. Hoe is de crisis ontstaan? ....................................................................................................................... 26
6. Wat is de EMU-schuldquote en hoe wordt deze teruggedrongen? .................................... 27
7. Wat is het EMU-tekort en hoe wordt deze teruggedrongen? ............................................... 27
1
,Probleem 8 ........................................................................................................................................................... 28
1. Wat is belastingconcurrentie? ............................................................................................................. 28
2. Wat zijn de voor- en nadelen van belastingconcurrentie? ..................................................... 28
3. Welke maatregelen kunnen worden getroffen tegen belastingconcurrentie? ............. 28
2
,Probleem 1
1. Wat zijn de voor- en nadelen van overheidsingrijpen / marktwerking?
De overheid financiert haar activiteiten door onder andere dwingende bijdragen van
gezinnen en bedrijven te vorderen, los van de mate waarin ze profijt van de
overheidsvoorzieningen hebben. Er wordt een budget ter beschikking gesteld, dat
aangeeft hoeveel maximaal voor de in de begroting aangewezen bestemmingen mag
worden uitgegeven. Het besluitvormingsproces waarbij wordt vastgesteld welke taken
de overheid zal uitvoeren en hoeveel geld daaraan mag worden uitgegeven wordt
budgetmechanisme genoemd.
Collectieve sector: Alle instellingen waarvan de activiteiten grotendeels collectief
worden gefinancierd, dus via belastingen, niet-belastingontvangsten, sociale premies en
leningen van de overheid.
De overheid grijpt in, omdat er onvrede is met de uitkomsten van het prijsmechanisme
van vraag en aanbod. De overheid kan de uitkomsten corrigeren via haar uitgaven- en
inkomstenbeleid, of door regelgeving en voorlichting. Overheidsingrijpen heeft daarmee
drie functies:
Stabilisatiefunctie
Stabilisatiefunctie: Evenwichtige macro-economische ontwikkeling. Schommelingen van
de economische bedrijvigheid (conjunctuurgolf) wordt gedempt. Hoogconjunctuur
wordt namelijk afgewisseld met laagconjunctuur. Wanneer de economie in twee
opeenvolgende kwartalen krimpt, is er sprake van recessie.
De output gap is een indicator voor de stand van de conjunctuur. Dat is gelijk aan de
afwijking in procenten tussen het feitelijke en de structurele bbp. Het structurele bbp is
de omvang van het economie waarbij de bezettingsgraad van de productiecapaciteit en
de werkloosheid gelijk is aan de evenwichtswaarde (marktevenwicht). Een negatieve
output gap betekent dat de bezettingsgraad van de productiecapaciteit lager is dan de
evenwichtswaarde en dat de werkloosheid groter is dan de evenwichtswaarde
(conjuncturele werkloosheid). De evenwichtswaarde van de werkloosheid is de
structurele werkloosheid of de natuurlijke werkloosheid. Men is dan werkloos door
gebrek aan vaardigheden of doordat werken voor hen onvoldoende loont. Bij een
positieve output gap is er een hogere dan normale bezettingsgraad en een
werkloosheid die kleiner is dan de structurele werkloosheid.
De conjunctuurgolf ontstaat doordat de vraag naar goederen en diensten afwisselend
snel en minder snel groeit dan een productiegroei die past bij een behoud van evenwicht
op markten voor goederen en arbeid. De vraag naar goederen komt van gezinnen (C),
bedrijven (I), overheid (O), buitenland (E). Bij laagconjunctuur kan de overheid de
bestedingen stimuleren door haar eigen bestedingen te vergroten of door de belastingen
te verlagen. Actief begrotingsbeleid is meestal niet succesvol, omdat het lastig is om de
conjunctuur te bepalen en het tijd kost voordat maatregelen effectief zijn. Ook zijn
politici bang om kiezers te verliezen. Het heeft daarom de voorkeur dat conjuncturele
mee- en tegenvallers bij de overheidsinkomsten en de werkloosheidsuitgaven
doorwerken in het begrotingssaldo. De overheidsfinanciën hebben dan een
automatische stabiliserende invloed op de economie. Om dit te laten werken, moet de
begroting in conjunctureel neutrale jaren in evenwicht zijn. In periodes van
laagconjunctuur mag het tekort niet groter zijn dan 3% van het bbp.
3
,Allocatiefunctie
Allocatiefunctie: Beïnvloeding van de samenstelling van de productie en de manier
waarop die tot stand komt door bijvoorbeeld de productie te bekostigen of subsidies te
verstrekken. De overheid stuurt ook via wetgeving de allocatie of treft maatregelen om
de marktwerking te verbeteren en marktprocessen doorzichtig te maken. In al deze
gevallen stuurt de overheid de inzet van productiefactoren, ook wel de allocatie van
arbeid en kapitaal genoemd.
Verdelingsfunctie
Verdelingsfunctie: Een redelijke inkomstenverdeling. Instrumenten hiervoor zijn
progressieve belastingtarieven, sociale uitkeringen en goederen die met subsidie
beneden de kostprijs ter beschikking worden gesteld. Door de voorziening via haar
budget te regelen, kan de overheid rekening houden met de draagkracht van
gebruikers. Een voorbeeld is de verplichte basisverzekering tegen ziektekosten.
Inkomensbeleid is ook terug te zien via regelgeving. In Nederland is namelijk een
minimumloon. Ook is er een bovengrens aan salarissen van topfunctionarissen.
Marktwerking
Op markten worden vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd en komen prijzen tot
stand, waarbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid op elkaar zijn afgestemd
(prijsmechanisme). Volgens een theorie van welvaartseconomie leidt
prijsmechanisme tot een Pareto-efficiente allocatie van productiemiddelen. Bij Pareto-
efficientie kan er niemand er nog op vooruit gaan, zonder dat iemand anders erop
achteruit gaat (Pareto-optimum).
Door marktimperfecties wordt er geen Pareto-optimum bereikt. Vooral collectieve
goederen komen niet of in te beperkte mate tot stand via marktwerking. Bij zuiver
collectieve goederen organiseert de overheid dus de voortbrenging ervan. Dit heeft twee
kenmerkende eigenschappen:
Non-exclusiviteit: Onmogelijk individuen uit te sluiten van gebruik ervan.
Non-rivaliteit: Gebruik van de een gaat niet ten koste van de ander.
Om tot een Pareto-optimum te komen mogen producenten geen marktmacht
(monopolie) hebben. Anders zullen zij hele hoge prijzen vragen. Dit kan leiden tot
welvaartsverlies door consumenten.
Ook is er sprake van informatieasymmetrie. De ene marktpartij is dan beter
geïnformeerd dan de anderen, wat kan leiden tot schade bij de minst geïnformeerde
partij. De overheid verplicht dan bijvoorbeeld de producenten om informatie op de
verpakking van producten te zetten.
Bij onevenredig hoge kosten bij distributie van goederen en diensten via het
prijsmechanisme kan de overheid besluiten de directe band tussen profijt en bijdrage te
doorbreken. Een voorbeeld is rekeningrijden in plaats van tolheffing.
Soms komen bepaalde (maatschappelijke) kosten en baten niet in marktprijzen tot
uitdrukking. Een voorbeeld is dat bedrijven die afval lozen in het water. Dit levert voor
derden schade (kosten) op, die niet in marktprijzen verwerkt worden. Door deze
positieve en negatieve externe effecten grijpt de overheid in. Bij een goed met positieve
externe effecten (onderwijs) subsidieert de overheid. Bij een goed met negatieve
externe effecten (roken), wordt er een heffing op het goed gelegd. De overheid kan ook
door voorlichting, verbod, richtlijnen, regelgeving en convenanten ingrijpen bij
goederen met externe effecten.
De productie en distributie van sommige individuele goederen, zoals elektriciteit en
spoorwegvervoer, kunnen economisch alleen zinvol plaatsvinden als het op grote schaal
wordt gemaakt. Dat leidt tot schaalvoordelen. In dit geval kan de overheid een
monopolie scheppen. Een onderneming krijgt het recht om de productie te verzorgen en
4
, kan zelf de prijs bepalen. Dit kan hoger zijn dan vanuit maatschappelijk oogpunt
optimaal is. Een voorbeeld is de NS.
Daarnaast zijn er ook tekortkomingen in de verzekeringsmarkt. Onverzekerbare
risico’s zoals inflatie en oorlog, kunnen voor de overheid reden zijn om zelf aan
verzekering te organiseren. De Werkloosheidswet verplicht bijvoorbeeld alle
werkgevers voor hun werknemers een premie voor de collectief georganiseerde
werkloosheidsverzekering te betalen. Risicoselectie vormt voor de overheid ook een
reden om met de verzekeringsmarkt te bemoeien. Ook kan er sprake zijn van
averechtse selectie als verzekeraars iedereen dezelfde premie in rekening brengt. De
goede risico’s zullen zich dan niet verzekeren, terwijl de slechte risico’s zich wel
verzekeren.
Een ander motief voor overheidsbemoeienis is paternalisme. De overheid vindt
bijvoorbeeld dat onderwijs belangrijk is, waardoor het gebruik ervan verplicht wordt
gesteld. Omgekeerd wil de overheid dat schadelijke goederen, zoals tabak en alcohol,
niet worden gebruik, waardoor ze er accijnzen op heffen of door aanschaf ervan te
verbieden, zoals bij harddrugs en wapens.
Tekortkomingen van overheidsingrijpen
Het is moeilijk om alle marktimperfecties op te sporen en het recht te zetten, omdat
bijvoorbeeld vraag en aanbod vertraagd of in onvoldoende mate op prijzen reageren.
Ook zijn er verschillende politieke opvattingen over welke en hoe marktimperfecties
aangepakt moeten worden. Er zijn namelijk ook verschillende instrumenten om
marktimperfecties te corrigeren. Ook streeft de overheid heel veel doelen na, waardoor
er soms tegenstellingen ontstaan. De uitbreiding van Schiphol is bijvoorbeeld van
economisch belang, maar dat staat wel haaks op bepaalde milieudoelstellingen. Deze
beleidsinconsistenties kunnen worden versterkt doordat bij besluitvorming partijen
verschillend denken over het belang van de verschillende doelen.
Ook heeft de overheid informatietekorten. Er is namelijk geen instrument die
voortdurend de behoeften aan voorzieningen peilt en de belastingoffers meet die
burgers bereid zijn te geven. Ook zorgt overheidsmonopolie ervoor dat er niet meer
geïnnoveerd wordt, omdat er geen concurrentie meer is. Concurrentie brengt namelijk
een minder doelmatige productie wijze aan het licht, omdat de producent die tegen de
laagste kosten werkt de opdracht binnenhaalt. Dit dwingt men te innoveren.
Er zijn ook grenzen aan overheidsmacht. De overheid moet zich namelijk houden aan de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook kunnen burgers naar de rechter als ze
klachten over het optreden van de overheid hebben. De burgers zijn dan beschermd
tegen machtsmisbruik en willekeur. De overheidsmacht is niet alleen formeel ingeperkt.
Ook feitelijk is de beleidsruimte begrensd, doordat de overheid rekening moet houden
met belangen van minderheden. De macht van de lidstaten is ook ingeperkt door de
regelgeving van de Europese Unie. Ook is er beleidsconcurrentie door de andere landen.
Een land kan dan niet meer extreem hoge belastingen heffen, omdat bedrijven en rijken
naar andere landen vertrekken.
2. Wat is marktevenwicht? Waarom leidt verstoring ervan tot
welvaartsverlies?
Zie leerdoel 1
5