Ak, wonen in Nederland
1.1
Laag Nederland verdiend 60% van het bnp.
Rijkswaterstaat -> overheidsdienst die beleid voert van het ministerie van infrastructuur en milieu.
Op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid in Nederland.
Overstromingsbewustzijn -> de aan- of afwezigheid van het besef bij mensen over kustveiligheid,
zeespiegelstijging en bedemdaling.
Dijkring -> een gebied dat beschermt wordt tegen het buitenwater door een primaire waterkering of
door hoge gronden.
Waterkering -> object dat oppervlaktewater moet tegenhouden (dijk, sluis, dam, duin).
Waterschap -> Regionale overheidsinstantie die tot taak heeft om de waterhuishouding te regelen.
Het gebied waarin een waterschap actief was werd bepaald door de stroomgebieden. NL heeft 22
waterschappen. Ze zijn verantwoordelijk voor -> beheer, bescherming en onderhoud van dijken,
beheersing grondwaterpeil en waterkwaliteit.
Elke vijf jaar beoordeelt de rijksoverheid of de waterkeringen nog sterk genoeg zijn voor de
toegenomen overstromingskans.
Hoeveelheid schade ligt aan -> opp. Dijkring, hoe ver onder zeeniveau, aantal mensen en uitgevoerde
investeringen.
Risico van overstromingen -> de kans dat een overstroming plaats vindt en de gevolgen die de
overstroming met zich meebrengt. Groot risico -> kans overstromen groot, er kunnen veel
slachtoffers zijn en/of veel schade.
Nederland heeft een korte waarschuwingstijd. Slecht weer is moeilijk van tevoren te voorspellen.
Klimaatverandering -> ontstaat door versterkt broeikaseffect.
Neerslagregiem -> de verdeling van de hoeveelheid neerslag over een bepaalde periode.
Volgens klimaatonderzoekers gem. temp. Eind 21 e eeuw ong. 1.3 C graden hoger. Dit heeft grote
gevolgen -> ijskappen smelten, zeewater zet uit -> zeespiegelstijging. Er zijn volgens het rivm twee
scenario’s.
In ons deel van Europa -> het weer extremer + het neerslagregiem zal veranderen. Zomers worden
droger (watertekorten komen vaker voor). De kans op zware buiten wordt groter. Winters worden
natter. Het gaat niet vaker of harder stormen. De windrichting zal niet veel veranderen.
De Nederlandse kust (zoals die nu is) kan alleen blijven bestaan indien:
- de zeebodem moet over grote afstand vanaf de kust flauw aflopen.
- stroming, voldoende zand aanvoeren.
- verschil tussen hoog- en laag water mag niet te groot zijn.
- kust niet geteisterd door zware stormen.
- geen sprake van snelle stijging van de zeespiegel (figuur 1.7)
Kustafslag -> de zee neemt stukken van de kust meer naar zee -> zeeverlies.
Voor de wadden -> kunnen ongeveer 5 mm stijging per jaar verdragen. Daarna gaat het unieke
ecosysteem verloren.
figuur 1.9 -> zandbalans.
Deltawet -> wet 1958, gericht op uitvoering deltawerken zoals afsluiting zeearmen bij Westerschelde
en de versterking van de hoogwaterkering ter beveiliging van Nederland tegen stormvloeden.
,Voornaamste doel van de deltawerken -> vergroten van de veiligheid. Er waren ook bijkomende
voordelen. De afgesloten zeegaten werden zoetwaterbekkens -> drinkwaterbehoeftes kan worden
voldaan in Zuid-Holland, water voor landbouw, verzilting land tegen gaan, scheepvaart genoot van
wegvallen verschillen water, dijken en dammen. Hieven isolement Zuid-Holland op.
Afdammen Oosterschelde riep veel weerstand op
- unieke zoutwatermilieu aangetast
- oesterteelt en de visstand aangetast
Oosterschelde kreeg openingen, worden alleen gesloten bij slecht weer.
Bij andere dammen minder succes.
- natuurlijke overgang tussen zee en rivier, planten en dieren verdwenen.
- stilstaande, zuurstofarme, vervuilde water zorgde voor bedreiging milieu, visserij en de recreatie.
Er kwamen maatregels:
- de Brouwersdam werd deels geopend, water kreeg meer zuurstof.
- in de opening kwam een sluis voor pleziervaart + getijdencentrale om energie op te wekken.
- Haringvlietsluizen op een kier open -> natuurlijke overgang zout en zoet water => westelijke deel
van het Haringvliet verzilte. Zalm en zeeforel konden hierdoor naar hun paargebied zwemmen.
geld voor de aanvullende werkzaamheden -> uit het Deltafonds.
1.2
Na de ijstijd kreeg de Noordzee zijn tegenwoordige vorm tijdens het hologeen.
Duizenden jaren lang legde de zee zand en klei neer, over wat nu laag- Nederland wordt genoemd.
Op de grens tussen zee en land bleef veel zand achter => onderwater zandbanken. Als die
droogvallen ontstaan er strandwallen.
Duinen => door de wind gevormde zandheuvels aan de landzijde van het strand. Er zijn oude en
jonge duinen. Oude duinen => duizenden jaren geleden ontstaan. Ze liggen verder landinwaarts (bijv.
Den-Haag). De jonge duinen ontstonden zo’n duizend jaar geleden.
Er zijn drie verschillende kusttypen in Nederland:
1. Waddenkust -> wadden = buitendijkse gronden die alleen bij hoog water overstromen. Bij laag
water vallen grote stukken droog. Buitenrand onderscheiden door zeegaten en eilanden. Aanslibbing
overtreft afslag. Verscheidenheid aan dieren en planten erg groot.
2. Gesloten duinenkust -> Nieuwe waterweg vormt overgang naar estuariumkust (van Rijn, Maas en
Schelde) bestaat uit zeearmen en (voormalige) eilanden in het mondingsgebied. Van Den-Helder tot
Hoek van Holland. Rij van strandwallen en duinen.
3. Estuariumkust -> trechtervormige riviermonding waar zoet rivierwater en zout zeewater zich
mengen. Het verschil tussen eb en vloed wordt landinwaarts groter.
Afwisseling tussen eb en vloed = getijde.
Zachte kust => duinen, stranden, zandplaten, wadden, kwelders of schorren.
Harde kust => (zee)dijken, dammen en andere bouwwerken door mensen gemaakt of versterkt.
Nadeel => kust kan zich niet vrij bewegen, niet in staat zich te herstellen na een stormseizoen
(veerkracht neemt af)
zeedijk => stuk langs de kust of langs de oevers van de benedenloop van een rivier of een estuarium
(strekdammen/keien?).
, Ondanks de harde en zachte kustgedeelten zorgt de zee met zandtransport en stromingen voor
eenheid die voortdurend in beweging is. Opbouw en afbraak zijn natuurlijke processen en er zijn
menselijke ingrepen => dynamisch systeem
Er vinden allerlei kustprocessen (de op en afbraak van de kust) plaats.
Deze processen vinden plaatst door wind en water. De wind is deels verantwoordelijk voor golven,
zeestromen, opstuwingen van water en transport van zand en sediment. Als zand achterblijft na
afvoer zorgt dit voor kusterosie.
tijdens stormvloed treed duinafslag plaats. Het duinfront wijkt dan snel landinwaarts. Het zand wordt
verplaatst naar het strand. Er ontstaat een vooroever. Als het kustgedeelte stabiel is zal de duin zich
herstellen. Bij erosie > sedimentatie wordt het afgeslagen zand weggevoerd door wind en getij. Er is
dan blijvend verlies van zand.
Bij diep water is de golf snelheid groter. Daardoor blijft zand bij ondiep water liggen. figuur 1.16.
zanddrift zorgt voor verplaatsing van het zand.
Getijdenstroom => afwisseling eb en vloed. Ontstaat door aantrekkingskracht maan.
hoogste waterstand -> hoogwater, hoogtij
minimale waterstand -> laagwater, laagtij
tijdens de kentering is er heel even geen stroming.
springtij -> wanneer de aantrekkingskracht van de zon en de maan samenvallen. Figuur 1.18.
doodtij -> wanneer het verschil tussen hoog- en laagwater minimaal is. Wanneer de zon en de maan
haaks op elkaar staan. Figuur 1.19.
De vloedstroom is krachtiger dan de ebstroom. Dit zorgt ervoor dat zand naar de bodem zakt en
opbouwt bij de kust.
Verschil tussen eb en vloed wordt ook beïnvloedt door de vorm van de kust. Waar de Noordzee langs
de Nederlandse kust het breedst is, is het getijdenverschil het kleinst.
Opstuwing => samenspel van wind en hoogwater (kan veiligheid burgers in gevaar brengen).
Zeestromingen => zoutwaterstromen in de oceaan die al eeuwenlang een vaste richting hebben en
over duizenden kilometers bewegen (Noord-Atlantische Drift!! Reststroom).
Deze reststroom draait in de Noordzee tegen de wijzers van de klok in, nadert de kust van Zeeuws-
Vlaanderen vanuit het zuidwesten.
De rol van de mens
afwatering van binnendijks gebied gebeurde met primitieve spuisluizen -> land beter ontwaterd ->
land zakt
eerst ging de mens voor defensie tegen het water. Toen er meer techniek kwam gingen mensen over
op de aanval. Er kwamen greppels, dammetjes en wilgentwijgen. De opgehoogde kwelders werden
daarna bedijkt. Inhammen en zeearmen werden ingenomen door de mens. De Zuiderzee werd
grotendeels drooggemalen.
beschermen van de kust -> helmgras, dennenbomen, water winnen, de bouw van sluizen, aanleg van
pieren, dammen en keringen, deuren en dijken, baggeren van vaargeulen, opspuiten van de
Maasvlakken.
Tot voor kort -> zee = vijand. De zeereep werd vervangen na elke storm. Uiteindelijk werd duidelijk
dat het zand niet vervangen kon worden door beton en asfalt. De opwarming van het klimaat zorgt
voor een groeiende dreiging.
natuur en recreatie hadden te lijden => waardevolle ecosystemen verdwenen in zee/onder het zand.