Arbeid – en organisatiepsychologie
Hoofdstuk 1 - Gedrag in organisatie
Gedrag in organisaties (GIO): Bestudeerd de invloed die individuele factoren,
groepsprocessen en organisatiestructuren hebben op menselijk gedrag in organisaties. Het
legt de nadruk op gedrag in arbeidsorganisaties, Vb: verzuim, verloop, taakuitvoering,
menselijke prestaties.
Het is een toegepaste wetenschap met als doel de effectiviteit van organisaties
verbeteren.
Het houdt zich bezig met:
Motivatie
Leiderschapsgedrag en macht
Interpersoonlijke communicatie
Groepsstructuur en groepsprocessen
Attitudeontwikkeling en perceptie
Persoonlijkheid, emoties en waarden
Veranderingsprocessen
Conflicten en onderhandelingen
Werkstructurering
Vier managementactiviteiten (Luthans):
1. Traditioneel management: besluiten nemen, planning maken, controle uitoefenen.
2. Communicatie: de gebruikelijke informatie uitwisselen en papierhandel afwerken.
3. Humanresourcemanagement: motiveren, belonen en corrigeren. Conflicten hanteren
en verwerven, selecteren en scholen van personeel.
4. Netwerken: borrels en dergelijke aflopen, politieke spelletjes spelen en contacten
onderhouden met mensen van buiten de organisatie.
Bewust of onbewust heb je vrijwel je hele leven gedrag van andere mensen gelezen. Je kijkt
naar wat anderen mensen doen en probeert vervolgens te begrijpen waarom ze juist dat
gedrag vertonen. Proberen telkens gedrag te begrijpen en te voorspellen.
Als toekomstig professional dien je intuïtieve meningen aan te vullen met wetenschappelijke
kennis. De achterliggende gedachte van wetenschappelijk onderzoek naar gedrag is dat
gedrag zich niet toevallig voordoet. Er liggen wetmatigheden ten grondslag aan het
gedrag.
Wetmatigheden: Worden door gedragswetenschappers door middel van systematisch
onderzoek en experimenten ontdekt en vervolgens gebruikt om individuele verschillen in
gedrag te kunnen verklaren.
GIO levert kennis die managers, HRM- adviseurs en andere professionals in staat stelt het
gedrag van medewerkers en collega’s te begrijpen en te beïnvloeden. Gedrag is over het
1
,algemeen voorspelbaar, systematische bestudering zou de nauwkeurigheid van de
voorspellingen verbeteren.
Systematisch onderzoek:
1. Het onderzoeken van verbanden tussen verschijnselen
2. Onderscheiden van oorzaken en gevolgen
3. Conclusies baseren op wetenschappelijk bewijs, gegevens die zijn verzameld onder
gecontroleerde omstandigheden en die op verantwoorde wijze zijn gemeten en
geïnterpreteerd.
Evidence-based management: Maakt gebruik van de uitkomsten van systematische
onderzoek door beslissingen te baseren op de meest recente wetenschappelijke bewijzen.
1. Volgens deze benadering zouden ook managers en andere professionals hun beslissingen
zoveel mogelijk moeten nemen op basis van wetenschappelijke bewijsvoering. De
meeste beslissingen worden genomen op gevoel in plaats van feiten en bewijzen.
2. Intuïtieve kennis: niet alles wat je bent gaan geloven wordt weerlegd door een
systematische aanpak. Een aantal conclusies zullen hetgeen wat je dacht ondersteunen,
maar andere uitkomsten zullen haaks staan op wat je altijd logisch en vanzelfsprekend
had gevonden. Een verstandige beslisser houdt rekening met extra informatie, een
zuiver intuïtieve beslisser doet dat niet.
Big-Data: Uitgebreide statistische complicaties en analyses. Werd pas mogelijk toen
computers geavanceerd genoeg waren om grote hoeveelheden informatie op te slaan en te
manipuleren.
Hoeveel terabytes aan date bedrijven ook verzamelen ze willen altijd om de volgende
redenen analyseren;
1. Om gebeurtenissen te voorspellen.
2. Om te bepalen hoeveel risico er op een bepaald moment wordt gelopen. Vb: risico op
brand tot afbetalen van een lening.
3. Om grote en kleine rampen te voorkomen. Vb: het neerstorten van een vliegtuig tot het
aanleggen van grote hoeveelheden producten.
Het is goed nieuws voor de toekomst van het bedrijfsleven dat onderzoekers, de media en
topmanagers inzien hoeveel potentieel data gestuurd management en data gestuurde
besluitvorming hebben. Big- Data heeft gevolgen, omdat je hiermee managementaannamen
kunt corrigeren en de prestaties kunt verbeteren. Ze worden steeds meer gebruikt om
effectieve besluiten te nemen en om veranderingen in organisaties in goede banen te leiden.
GIO is een toegepaste gedragswetenschap en dus geënt op de bijdragen van fundamentele
gedragswetenschappen, waaronder psychologie en sociale psychologie, sociologie en
antropologie. De bijdrage van de psychologie zijn vooral gericht op het microniveau van
analyse (Het individu) terwijl de overige disciplines inzicht geven in het meso- en
macroniveau van groepsprocessen en inde organisatie verdiepen. Bekijk blz. 10
Psychologie: is de wetenschap die het gedrag van mensen wil meten, verklaren en soms
veranderen. Ze bestuderen individueel gedrag.
2
,4. Vroeger: bezighouden met vermoeidheid, verveling en andere aspecten van de
werkomstandigheden die de prestatie in de weg stonden.
5. Nu: emoties, opleiding, effectief leiderschap, behoefte en motivatie etc.
Sociale psychologie: combineert begrippen uit de psychologie en sociologie met elkaar, maar
wordt beschouwd als een tak van de psychologie. Er wordt bestudeerd hoe mensen in
groepen elkaars gedrag beïnvloeden.
6. Conformisme (je aanpassen aan het gedrag van andere leden): wordt verklaard uit de
wisselwerking tussen de groepsdruk en de persoonlijkheid van het individu.
Sociologie: bestudeert mensen en hun gedrag in relatie tot hun sociale omgeving of cultuur.
Onderzoekt de menselijke samenleving en haar verschijnselen.
7. Verzamelen van kennis over groepsgedrag in formele en complexe organisaties.
Antropologie: de wetenschap die verschillende samenlevingen vergelijkt om meer te weten
te komen over mensen en hun activiteiten.
8. Hierdoor begrijpen we beter de verschillen in basisvaardigheden, attitudes en gedrag
tussen mensen uit verschillende landen en binnen organisaties.
Uitdagingen en kansen voor GiO:
Reageren op economisch zware tijden: In goede tijden gaat het erom dat je begrijpt hoe
je werknemers moet belonen, tevredenstellen en vasthouden. In slechte tijden komen
zaken als stress, besluitvorming en omgaan met moeilijke situaties op de voorgrond te
staan.
Omgaan met globalisering: Het is belangrijk om mensen met een andere achtergrond te
leren begrijpen. Aan de hand hiervan kun je je management en communicatie
afstemmen.
- Managementpraktijken moeten aangepast worden aan de waarden van de verschillende
landen waarbinnen een organisatie optreedt.
- Er moet een goede balans worden gevonden tussen het aanbieden van banen in
lageloonlanden, of in eigen land
Demografie van de beroepsbevolking: Als onderzoekers van GiO kunnen we bestuderen
welke factoren ertoe leiden dat werknemers uiteenlopende keuzes maken en hoe hun
ervaringen van invloed zijn op de manier waarop ze tegen hun werkomgeving aankijken.
Daardoor kunnen we beter voorspellen wat de uitkomsten voor organisaties zijn.
Leidinggeven aan divers personeelsbestand: Wanneer positief ingehaakt wordt op
diversiteit, zullen creativiteit en innovatie binnen de organisatie toenemen en zal de
besluitvorming de vruchten plukken van de diversiteit aan visies op problemen.
Innovatie en omgaan met veranderingen: Bedrijven die zich verder willen ontwikkelen
staan voor de uitdaging de creativiteit, competenties en veranderingsbereidheid van
werknemers aan te moedigen.
Sociale media: Managers moeten op een evenwichtige en begripvolle manier
beleidsmaatregelen nemen die werknemers en hun organisaties beschermen
Welzijn van werknemers op hun werk: Het welzijn van werknemers komt in gevaar door
te lange schermtijd, langere werkdagen en zware verantwoordelijkheden (naast het
werk)
Toegenomen belang van ethisch gedrag: Je dient als manager steeds vaker je mening te
geven over ethische dilemma’s. De moderne manager moet een ethisch gezond klimaat
scheppen waarin mensen productief kunnen werken en waar duidelijkheid heerst over
welk gedrag goed of fout is.
3
, Positieve werkomgeving scheppen: positieve organisatiewetenschap houdt zich bezig
met de vraag hoe organisaties sterke kanten van mensen ontwikkelen, hoe ze werken
aan vitaliteit en veerkracht, en op welke manier ze het potentieel in mensen naar boven
halen. Er is meer aandacht voor wat er goed gaat binnen organisaties.
Human resources management (HRM): Streeft naar het “voor elkaar geschikt maken” van
organisatiedoelen, de leiding en medewerkers. Het punt is bereikt als alle partijen bij de
relatie winnen. De functie is het bevorderen van positieve arbeidsrelaties. Voor het kiezen
van de juiste aanpak is HRM afhankelijk van GIO.
Kluijtmans: “Human resources management gaat over alles wat een organisatie doet om
medewerkers productief te laten zijn. Tegelijkertijd moet HRM ervoor zorgen dat de
arbeidsrelatie in evenwicht is en voldoet aan maatschappelijke normen en
verwachtingen.”
1. Stel medewerkers in staat een optimaal prestatieniveau te bereiken.
2. Bevorder dat mensen zich betrokken kunnen voelen in de organisatie
3. Bewaak dat de organisatie in haar arbeidsrelatie maatschappelijk aanvaardbaar
optreedt en zich houdt aan wetten, regelgeving en cao-afspraken.
Institutionele omgeving: De wetten, afspraken en bevoegde instellingen die mede
bepalen wat in een organisatie is toegestaan en wenselijk is en wat juist niet. Beïnvloedt
de arbeidsrelatie tussen organisatie en medewerkers.
GIO-Model:
Input: Voorbereiden wat er later in een organisatie zal gebeuren. Veel van de variabelen
liggen alvast voordat de wereldrelatie begint.
Processen: handelingen, acties en reacties die zich binnen personen, groepen en
organisaties kunnen voordoen als gevolg van input en die leiden tot bepaalde
uitkomsten.
Uitkomsten: De cruciale variabele die je wilt verklaren of voorspellen. Ze worden
beïnvloed door anderen variabelen.
- Attitudes en stress: de houding t.o.v. het werk en de relatie op druk uit de omgeving.
- Taakuitvoering: De combinatie van effectiviteit en efficiëntie bij het verrichten van je
kerntaken is een weerspiegeling van jouw niveau van taakuitvoering.
- Voorbeeldig werkgedrag: Het gedrag dat niet wordt genoemd in de functieomschrijving,
maar dat de werknemer op eigen initiatief vertoont en dat een bijdrage levert aan de
psychische en sociale werkomgeving.
- Terugtrekgedrag: alles wat werknemers doen om afstand te nemen van de organisatie.
- Groepscohesie: De mate waarin de leden van een groep elkaar steunen en bevestigen op
het werk. Een groep met cohesie is een groep die bij elkaar blijft.
- Groepsfunctioneren: Heeft betrekking op de kwantiteit en kwaliteit van de werkoutput
van de groep.
- Productiviteit: Een organisatie is productief als ze haar doelen bereikt door input tegen
de laatste mogelijke kosten om te zetten in output.
- Overleven van de organisatie: het bewijs dat de organisatie op de lange termijn kan
voortbestaan en groeien.
4