Klinische
Ontwikkelingspsychologie
samenvatting, Deeltentamen 1
-Abnormal Child Psychology – 7th edition – E. J. Mash & D. A. Wolfe-
Inhoud
Hoofdstuk 1. Introduction to Normal and Abnormal Behavior in Children and Adolescents.................2
Hoofdstuk 2. Theorieën en oorzaken.....................................................................................................3
Hoofdstuk 5. Intellectuele ontwikkelingsstoornis (IS)............................................................................4
Hoofdstuk 6. Autismespectrumstoornis en Schizofrenie met aanvang in de kindertijd.........................8
Autismespectrumstoornis (ASS).........................................................................................................8
Hoofdstuk 7. Communicatie en leerstoornissen...................................................................................12
Hoofdstuk 8. Aandachtstekort/Hyperactiviteit stoornis (ADHD)..........................................................17
Hoofdstuk 9. Gedragsproblemen.........................................................................................................24
Bijlage: The Human Brain and Possible Areas Linked to Mental Disorders in Children........................31
Bijlage: Child Behavior Checklist (CBCL): Syndrome Scales...................................................................32
1
,Hoofdstuk 1. Introduction to Normal and Abnormal Behavior in
Children and Adolescents
Psychologische stoornis: patroon van gedrag, cognitie, emoties of fysieke symptomen
1) De persoon vertoont een zekere mate van disstress, zoals verdriet of angst
2) Gedrag duidt op een bepaalde mate van een handicap in de vorm van beperking in
activiteiten en functioneren (fysiek, emotioneel, cognitief)
3) Verhoogd risico op lijden en beschadiging, zoals dood, pijn, invaliditeit of verlies van vrijheid
*Met als uitzondering van omstandigheden waarbij dit als normaal wordt gezien
Bv. cultureel gezien of verlies van een dierbare
Deze definitie focust op de uitkomst en niet op de oorzaak of attributie, hiernaast ligt de focus op het
beschrijven van gedrag en niet op de persoon
Stigma: cluster negatieve attitudes en overtuigingen die angst, afwijzing, vermijding en discriminatie
Discriminatie & Laag zelfvertrouwen, isolatie, schaamte en
Stigma
vooroordelen hopeloosheid
Oplossing: “Een autistisch kind “ < “ Een kind met autisme ”
Competentie: Het vermogen om succesvol aan te passen aan de omgeving door het gebruik van
interne en externe middelen om tot een succesvolle adaptie te komen. Succesvolle adaptie is
cultureel bepaald en dient meegenomen te worden in de beoordeling van succesvolle adaptie.
Hiernaast dient ontwikkelingsfase in vergelijking tot leeftijdsgenoten meegenomen te worden.
Ontwikkelingstaken: Gedrag en academische prestaties vertellen hoe kinderen zich ontwikkelen.
Kennis van de ontwikkelingstaken levert een belangrijke achtergrond op om rekening te houden met
de ontwikkelingsvoortgang.
Zelfdomein: ontwikkeling van identiteit en autonomie
Ontwikkelingstraject: De volgorde en timing van bepaald gedrag en mogelijke relaties met tijd. Het
concept stelt ons in staat om ontwikkeling te visualiseren als een actieve, dynamisch proces dat heel
verschillend kan zijn in begin en resultaat.
Multifinaliteit: Een gelijk begin kan leiden tot verschillende uitkomsten
Equifinaliteit: Verschillende beginsituaties kunnen leiden tot gelijke uitkomsten
Assumpties:
- Er zijn verschillende bijdragers bij elk individu voor een gestoorde uitkomst
- Bijdragers verschillen per persoon met een stoornis
- Individuen met dezelfde specifieke stoornis heb verschillende uitingen
- De wegen die naar een bepaalde stoornis leiden zijn talrijk en interactief (multidimensionaal)
Risicofactor: Een variabele die een negatieve uitkomst voorspelt
Beschermende factor: Een persoonlijke of situationele uitkomt die een negatieve uitkomst voorkomt
Veerkracht: Het terugveren na negatieve gebeurtenissen. Dit is niet iets wat iedereen heeft, het
varieert volgens het type stress, over tijd, context en soortgelijke factoren.
Sekse verschillen
Mogelijke oorzaken sekse verschillen: niet inclusieve definitie, vooroordelen (reportingbias) en
verschil in uiting door geslachten
Jongens Meisjes
-Neurologische ontwikkelingsstoornis -Emotionele stoornissen
Bv. ADHD, leesstoornis, autisme en Bv. depressie, angst, Bipolariteit en
gedragsproblemen eetstoornissen
Externaliserende problematiek Internaliserende problematiek
2
,Externaliserende problematiek: Gedragingen gericht naar buiten
Internaliserende problematiek: Gedragingen gericht naar binnen
Veerkracht bij jongens komt vaak door een mannelijk rolmodel
die structuur, regels en aanmoediging tot emotionele expressie.
Veerkracht bij meisjes komt vaak door het nemen van risico’s en
onafhankelijkheid gecombineerd met de steun van een
vrouwelijke verzorger
Hoofdstuk 2. Theorieën en oorzaken
Theoretische fundaties
Etiologie: De studie naar de verklaring en aanleiding van een stoornis rekening houdend met hoe
biologische, psychologische en omgevingsfactoren interacteren over tijd
Biologische factoren: structurele breinschade/dysfunctie, neurotransmitter disbalans & genetica
Psychologisch/omgeving: omgevingstoxines, vroege ervaringen, leerkansen, familiesysteem & cultuur
Ontwikkelingpsychopathologie perspectief: beschrijven en bestuderen van stoornissen met nadruk
op het belang van ontwikkelingsprocessen en -taken rondom mijlpalen en sequenties in fysieke,
cognitieve, sociale-emotionele en educatieve ontwikkeling. Hierbij wordt het belang gelegd op
context en de invloed van meerdere en op elkaar inwerkende gebeurtenissen bij het vormgeven van
adaptieve en onaangepaste ontwikkeling.
Een combinatie van psychologie, psychiatrie, sociologie en neurowetenschap
Assumpties
-Multiply bepaald: Verder kijken dan de huidige symptomen van het kind en ontwikkelingspaden
overwegen en kijken naar op elkaar inwerkende gebeurtenissen die, na verloop van tijd bijdragen
aan de uitdrukking van een bepaalde stoornis
-Onderling afhankelijk: Meerdere oorzaken beïnvloeden elkaar (dynamische interactie = Transactie)
Actieve bijdragers: kinderen en de omgeving zijn actieve bijdragers in (mal)adaptief gedrag en
hebben een dynamische interactie met elkaar (Transactie) omgeving <-> kind
-(Dis)Continuïteiten: Stoornissen bevatten zowel continuïteiten als discontinuïteiten
Continuïteiten: ontwikkelingsveranderingen zijn geleidelijk en kwantitatief en dat leidt tot
voorspelbare gedragspatronen bv. gedragsstoornissen
Discontinuïteiten: ontwikkelingsveranderingen zijn abrupt en kwalitatief en dat leidt tot een slechte
voorspelling van toekomstig gedrag gebaseerd op eerdere patronen bv. eetstoornissen
-(A)Typische veranderingen: Veranderingen die (a)typisch zijn voor de leeftijdsperiode. Leeftijd is
hier vaak leidend in, maar soms is volgorde een andere manier om hiernaar te kijken
Ontwikkelingscascades: proces waarbij eerdere interactie en ervaringen van een kind zich over
andere systemen kunnen verspreiden en de ontwikkeling enigszins veranderen (kettingreactie)
Adaptioneel falen: Het falen of geen voortgang boeken in het bereiken van ontwikkelingsmijlpalen
Organisatie van ontwikkelingsperspectief: Eerdere aanpassingspatronen zijn opgenomen in een
opeenvolgende reorganisatie in volgenden perioden van ontwikkeling. Een organisatorische kijk op
ontwikkeling impliceert een actief, dynamisch proces van voortdurende verandering en
transformatie. Elke nieuwe ontwikkelingsfase werkt samen met omgevingsfactoren.
Vb. oogcontact en spraakgeluiden (vroege patronen) -> spraak (hogere orde)
Sensitieve periode: Tijdsperiode waarin omgevingsinvloeden op ontwikkeling, zowel goede als
slechte zijn versterkt
3
, Vb. Hechting bij baby’s en spraak bij peuters
Hoofdstuk 5. Intellectuele ontwikkelingsstoornis (IS)
Intellectuele beperkingen, tekorten in adaptieve vaardigheden vanaf jonge leeftijd rekening houdend
met wat passend is voor de leeftijd en cultuur. Hierbij moet een individu niet adaptief kunnen
functioneren
IQ onder de 70 (2 standaarddeviaties van het gemiddelde af)
Evolutionaire degeneratie theorie: Mensen met een verstandelijke beperking stammen af van
eerdere simpelere generaties.
Mensen met een intellectuele ontwikkeling stoornis zouden geen moraal hebben = moron
Eugenics: De wetenschap de zich bezighoudt met alle invloeden die de aangeboren eigenschappen
van een ras verbeteren
Binet & Simon (1900) ontwikkelde de eerste IQ (Algemeen intellectueel functioneren) test en
hiermee werd een intellectuele stoornis duidelijker en meetbaar. Dit wordt gemeten met
leeftijdsgenoten en is daarom vaak stabiel bij normaal IQ (behalve in de vroege levensjaren). Met
goede ouderlijke support kunnen kinderen hun maximale ontwikkelingspotentieel bereiken. Cultuur
en omgeving hebben effect op de IQ-score.
Stanford-binet, Kauffman Assessment battery for children en de WISC
Adaptief functioneren: effectiviteit van omgang met de eigen van het gewone leven en hoe capabel
je bent om onafhankelijk te leven volgens de normen van de gemeenschap
Conceptuele vaardigheden, Sociale vaardigheden, Praktische vaardigheden en beroepsvaardigheden
Flynn effect: Over generaties stijgt het IQ en hierom worden de testen constant aangepast naar een
gemiddelde van 100 < stimulerendere omgeving, stijgende breingroei, modernere wereld
Intellectuele ontwikkelingsstoornis
Een verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) is een stoornis die begint
tijdens de ontwikkelingsperiode die zowel intellectueel als tekorten in adaptief functioneren
in conceptuele, sociale en praktische domeinen. Er moet aan de volgende drie criteria worden
voldaan:
(A) Tekortkomingen in intellectuele functies, zoals redeneren, problemen oplossen, plannen,
abstract denken, oordeel, academisch leren en leren van ervaring, bevestigd door zowel
klinische beoordeling als geïndividualiseerde, gestandaardiseerde intelligentietesten.
(B) Tekorten in adaptief functioneren die resulteren in falen om te voldoen aan ontwikkelings-
en sociaal-culturele normen voor persoonlijke onafhankelijkheid en maatschappelijke
verantwoordelijkheid. Zonder voortdurende ondersteuning worden de adaptieve tekorten
beperkt functioneren in een of meer activiteiten van het dagelijks leven, zoals communicatie,
maatschappelijke participatie en zelfstandigheid wonen, in meerdere omgevingen, zoals thuis,
school, werk en gemeenschap.
(C) Aanvang van intellectuele en aanpassingsstoornissen tijdens de ontwikkelingsperiode.
4 mate van ernst: mild (85%) kan door training weer van de diagnose afkomen, moderate (10%) veel
mensen met downsyndroom, ernstig (4%) vaak door genetische defecten en diepgaand (2%)
Elke ernstklasse heeft een uitgebreide beschrijving op gebied van conceptueel, sociaal en praktisch
domein om de ernst te identificeren
4