PROFESSIONELE KINDEROPVANG LITERATUURSAMENVATTING
INHOUDSOPGAVE
1. Barnett, W.S. (2011). Effectiveness of early education intervention. ............................................................... 2
2. Beijers, R., Jansen, J., & Riksen-Walraven, M. (2011). Nonparental care and infant health: Do number of
hours and number of concurrent arrangements matter?..................................................................................... 4
3. Belsky et al. (2007). Are there long-term effects of early child care? .............................................................. 5
4. Bornstein, M. H., Putnick, D. L., & Suwalsky, J. T. (2016). Infant–mother and infant–caregiver emotional
relationships: Process analyses of interactions in three contemporary childcare arrangements. ..................... 6
5. Broekhuizen, M. L., van Aken, M. A., Dubas, J. S., & Leseman, P. P. (2018). Child care quality and Dutch 2-
and 3-year-olds' socio-emotional outcomes: Does the amount of care matter? ................................................ 8
6. Driessen, G. (2018). Early childhood education intervention programs in the Netherlands: Still searching
for empirical evidence. ............................................................................................................................................ 9
7. Friedman, S.L. & Boyle, D.E. (2008). Attachment in US children experiencing nonmaternal care in the early
1990s'. .................................................................................................................................................................... 10
8. Jilink, L., & Fukkink, R. (2016). Effecten van kinderopvang op het welbevinden en de ontwikkeling van
kinderen: een overzicht van Nederlands onderzoek. .......................................................................................... 12
9. Groeneveld, M.G., Vermeer, H.J., Van IJzendoorn, M.H., & Linting, M. (2010). Children’s wellbeing and
cortisol levels in home-based and center-based childcare. ................................................................................ 13
10. Pluess, M., & Belsky, J. (2009). Differential susceptibility to rearing experience: the case of childcare. ... 14
11. Vandell et al. (2010). Do effects of early child care extend to age 15? Results from the NICHD study of
Early Child Care and Youth Development. ........................................................................................................... 15
12. Vermeer, H.J. & Groeneveld, M. (2016). Kwaliteit van babyopvang: Een literatuurstudie. ........................ 16
13. Vermeer H.J. & Groeneveld M.G. (2017). Children's physiological responses to childcare. ....................... 19
14. Vermeer, H.J., van IJzendoorn, M.H., Cárcamo, R.A., & Harrison, L.J. (2016). Quality of child care using the
environment rating scales: A meta-analysis of international studies. ................................................................ 20
15. Werner, C. D., Vermeer, H. J., Linting, M., & Van IJzendoorn, M. H. (2018). Video-feedback intervention in
center-based child care: A randomized controlled trial. ..................................................................................... 21
,1. Barnett, W.S. (2011). Effectiveness of early education intervention.
Vroege educatieve interventies zijn er om vroegtijdig in te kunnen grijpen in het onderwijs om gevolgen van
armoede gedeeltelijk te compenseren.
→ Vroege educatieve interventies hebben blijvende effecten op cognitieve, sociale en schoolresultaten.
Vroege educatieve interventies
Longitudinale randomized controlled trials geven een goed inzicht in de lange termijn effecten van vroege
educatieve interventies:
1. Perry Preschool Program: dit programma verbeterde het IQ van deelnemers van dit programma, in
tegenstelling tot de controlegroep (maar dit effect verdween bij 8-jarige leeftijd).
→ Effecten op de deelnemers van het programma:
1. Hogere scores op prestatietest op 14- tot 27-jarige leeftijd.
2. Beter persoonlijk gedrag, gerapporteerd door leraren.
3. Minder wangedrag en criminaliteit onder jongeren.
4. Minder jaren op het speciaal onderwijs.
5. Hogere diploma op de middelbare school.
6. Hogere inkomsten op latere leeftijd.
7. Verminderde afhankelijkheid van sociale welzijnsprogramma’s.
8. Minder arrestaties in de volwassenheid.
9. Verbeterd gezondheidsgedrag in de volwassenheid.
- Het twee jaar durende programma is bedoeld voor kinderen vanaf 3 jaar.
2. Abecedarian study evalueert de effecten van educatieve kinderopvang vanaf 4 maanden.
→ Effecten op de kinderen die educatieve kinderopvang hebben gekregen:
1. Hoger IQ vanaf 18 tot 54 maanden (maar dit effect nam af zodra de kinderen naar school
gingen).
2. Lezen en wiskundige prestaties bleven constant van 8 tot 21 jaar.
3. Verminderde kans op het halen van slechte cijfers.
4. Minder jaren op het speciaal onderwijs.
5. Hoger opleidingsniveau.
6. Verbeterd gezondheidsgedrag gerelateerd en minder depressieve symptomen.
3. Head Start (HS) is een voorschools programma voor kinderen uit arme gezinnen om hen onderwijs
en bredere diensten (o.a. ouderschapstraining en sociale en gezondheidsservices) aan te rijken.
→ Op 3- of 4-jarige leeftijd (na 1 jaar HS) waren de kinderen beter op het gebied van taal,
alfabetisering en wiskunde (maar deze effecten verdwenen aan het einde van de kleuterschool)
- HS heeft geen effect op de sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag van kinderen.
4. Early Head Start (EHS) is HS dat ingezet kan worden bij baby’s en peuters.
→ Op 2- en 3-jarige leeftijd zijn er wat cognitieve en sociaal-emotionele voordelen voor de kinderen
gevonden (maar op 5-jarige leeftijd verdwenen de cognitieve voordelen).
→ Vergelijking van deze studies:
1. De effecten van HS en EHS zijn van korte duur, de effecten van Perry Preschool Program en
Abecedarian zijn langer én groter.
2. Perry Preschool Program en Abecedarian maken gebruik van intentioneel lesgeven, namelijk directe
instructie.
→ Directe instructie is leraar-gericht, gericht op specifieke vaardigheden en verbeterd de cognitie
van kinderen.
, Conclusies
Vroege educatieve interventies kunnen korte en lange termijn effecten hebben op cognitive, sociaal-
emotionele ontwikkeling, schoolvoortgang, antisociaal gedrag, criminaliteit etc.
- Niet elk programma is even effectief; sommige programma’s hebben wel cognitieve voordelen maar
zorgen niet voor vermindering van criminaliteit.
- Effectgroottes voor cognitieve en schoolvoortgang verschilden niet tussen landen met hogere en
lagere inkomen.
- Het starten van educatieve interventies voor het 3 e jaar lijkt geen grote bijdrage te leveren
(gezondheid en vroege voedingscomponenten wel).