Vaccins
en
vaccinatie
Mensen
worden
continu
blootgesteld
aan
heel
veel
micro-‐organismen.
Sommige
organismen
zijn
nuttig
voor
de
mens,
bijvoorbeeld
de
microbioti
van
de
darmen,
maar
er
zijn
ook
pathogenen.
We
moeten
ons
continu
verdedigen
tegen
micro-‐organismen.
De
ontwikkeling
van
vaccins
in
begonnen
met
de
koeienpokken
(cowpox).
De
dames
die
de
koeien
molken,
kregen
wel
de
koeienpokken,
maar
die
waren
vervolgens
beschermd
tegen
de
mensenpokken.
Mensenpokken
wordt
veroorzaakt
door
het
variola
virus,
maar
koeienpokken
door
het
vaccinia
virus.
Het
is
zo
dat
deze
varianten
sterk
op
elkaar
lijken,
dat
ons
immuunsysteem
een
immuunrespons
tegen
antigenen
opwekt
die
vergelijkbaar
zijn.
In
de
19e
eeuw
zijn
microben
ontdekt
als
veroorzaker
van
ziektes.
Hierna
werd
ingesteld:
isoleren,
inactiveren
en
injecteren,
dit
werkte
erg
goed
voor
een
groot
aantal
microben.
Het
doel
van
vaccineren
is
dat
je
een
beschermende
immuniteit
induceren
tegen
een
ziekteverwekker,
zonder
dat
je
een
ernstig
ziekte
induceert.
Soorten
vaccinatie
Er
wordt
onderscheidt
gemaakt
tussen
twee
soorten
vaccinatie:
• Passieve
vaccinatie:
toedienen
van
antilichaam
van
een
ander
individu
of
dier.
Dit
geeft
een
directe
werking
maar
de
duur
van
de
werking
is
maximaal
enkele
weken.
Deze
soort
vaccinatie
is
meestal
therapeutisch.
Voorbeelden
zijn
hondsdolheid
na
beet
van
vleermuis;
baby’s
die
gevoed
worden
door
borstvoeding,
zij
krijgen
antilichamen
van
de
moeder;
tetanus
vaccinatie
bij
een
open
wond.
• Actieve
vaccinatie:
toedienen
van
een
component
of
een
heel
microbe,
waardoor
het
immuunsysteem
reageert.
Dit
geeft
een
lange
werking,
maar
voordat
het
werkt,
duurt
het
langer.
Actieve
vaccinatie
is
met
name
profylactisch,
dit
wil
zeggen
dat
de
infectie
wordt
voorkomen,
maar
actieve
vaccinatie
kan
ook
therapeutisch
worden
gebruikt.
Voorbeelden
van
actieve
vaccinatie
zijn:
vaccinatie
tijdens
de
kindertijd
(Rijksvaccinatie);
vaccinatie
tegen
influenza;
vaccinatie
voor
(verre)
reizen.
Doel
van
vaccinatie
Er
zijn
grofweg
twee
doelen
voor
vaccinatie:
• Bescherming
van
het
individu;
• Bescherming
van
de
maatschappij,
want
er
zijn
altijd
mensen
die
zelf
niet
in
staat
zijn
om
nog
voldoende
beschermende
immuunrespons
te
maken.
Als
iedereen
rondom
dit
persoon
beschermt
is,
zorgt
dat
ervoor
dat
ook
die
persoon,
die
zelf
geen
immuunrespons
heeft,
beschermd
is,
dit
wordt
ook
wel
“herd
immunity”
genoemd.
Hoe
werk
een
vaccinatie
In
de
huidige
vaccins
is
met
name
de
antilichaam
respons
van
belang,
de
T-‐cel
respons
is
in
de
meeste
vaccins
niet
aanwezig,
en
is
ook
veel
lastiger
te
induceren.
Bij
de
antilichaamrespons
heb
je
dan
je
microbe,
als
het
goed
is
wordt
de
hele
microbe
bedekt
met
antilichamen,
geopsoniseerd,
de
microbe
wordt
‘opgegeten’
en
kan
dan
de
cel
niet
meer
infecteren.
Daarnaast
heb
je
ook
een
memory-‐respons,
zodat
je
nog
steeds
beschermd
bent,
je
krijgt
dan
een
hele
snelle
immuunrespons
in
het
geval
dat
het
antigeen
nogmaals
aanwezig
is.
Hoe
werken
vaccins
nu?
Dendritische
cellen
nemen
het
antigeen
op,
die
presenteren
het
antigeen
een
de
T-‐cel,
hierdoor
wordt
de
T-‐cel
geactiveerd
en
wordt
een
T-‐
helpercel.
De
T-‐helpercel
helpt
de
B-‐cel
om
vervolgens
te
differentiëren
naar
plasmacel
of
een
memory
B-‐cel.
Een
ideaal
vaccin
zorgt
ook
nog
voor
een
respons
van
cytotoxische
T-‐cel.
, Herd
immunity/kudde
immuniteit
Links
heb
je
een
niet-‐geïmmuniseerde
populatie
en
rechts
een
geïmmuniseerde
populatie.
Als
je
in
de
niet-‐geïmmuniseerde
populatie
één
persoon
hebt
die
geïnfecteerd
is
met
een
besmettelijke
ziekte,
dan
worden
de
mensen
rondom
dit
persoon
ook
snel
geïnfecteerd
en
deze
kunnen
weer
andere
mensen
infecteren,
op
deze
manier
kan
een
ziekte
zich
zeer
snel
verspreiden.
Als
je
bij
een
geïmmuniseerde
populatie
één
persoon
hebt
die
ziek
is,
is
deze
persoon
niet
in
staat
om
binnen
de
populatie
veel
andere
personen
te
infecteren,
hier
stopt
de
spreiding
van
de
infectie.
Dit
is
dus
het
nut
van
kudde-‐immuniteit.
Een
voorbeeld
hiervan
is
mazelen,
baby’s
kun
je
niet
beschermen
tegen
mazelen,
die
kun
je
pas
bij
14
maanden
injecteren
omdat
er
gebruik
wordt
gemaakt
van
een
levend
virus.
Dus
baby’s
zijn
niet
beschermt
tegen
mazelen.
De
enige
manier
waarop
je
de
baby’s
kunt
beschermen,
is
om
te
zorgen
dat
iedereen
die
om
de
baby
heen,
beschermd
is
tegen
mazelen.
De
effectiviteit
van
de
kudde
immuniteit
hangt
af
van
het
microbe,
de
reproduction
number
(Ro)
is
het
aantal
mensen
dat
één
ziek
persoon
zal
infecteren.
Hepatitis
C
infecteert
relatief
weinig
andere
mensen;
Bij
Ebola
wordt
je
vrij
snel
ziek,
maar
je
wordt
pas
infectieus
bij
de
eerste
symptomen,
wordt
het
relatief
weinig
overgedragen;
Mazelen
is
snel
overdraagbaar,
hierbij
is
het
dus
van
belang
dat
de
hele
maatschappij
beschermt
is.
Bij
microben
met
een
lager
Ro
nummer
zou
je
alleen
het
gebied
kunnen
beschermen
waar
de
infectie
plaatsvindt.
Er
is
dus
een
relatie
tussen
hoeveel
mensen
er
gevaccineerd
moeten
zijn
om
bescherming
te
bieden
(kudde
immuniteit).
Bij
bijvoorbeeld
mazelen
en
kinkhoest
is
een
hogere
‘threshold’
om
de
maatschappij
te
kunnen
beschermen.
Bij
een
hogere
Ro
,
is
er
ook
een
hogere
threshold
nodig
om
de
bescherming
te
bieden.
Typen
van
vaccinatie
Naast
de
actieve
en
passieve
vaccinatie,
zijn
er
ook
verschillen
in
het
soort
vaccinatie,
hoe
deze
bijvoorbeeld
wordt
gemaakt.
• Levende
vaccins;
Hierbij
wordt
onderscheid
gemaakt
tussen
heterologe
organisme
en
levend
verzwakte
organismes.
Heterologe
organismen
zijn
zelf
niet
gevaarlijk,
maar
wat
wel
beschermd
tegen
een
(erop
lijkend)
schadelijke
ziekte.
Een
voorbeeld
van
levend,
heteroloog
organisme
is
de
pokken,
hiervoor
wordt
het
vaccinia
virus
van
de
koeienpokken
gebruikt.
Levend
verzwakte
organismen
kunnen
worden
gebruikt,
hiervan
is
mazelen
en
voorbeeld,
dit
is
ook
de
reden
dat
deze
vaccinatie
niet
wordt
gebruikt
bij
pasgeborenen.
• Geïnactiveerde
vaccins;
Hierbij
kan
onderscheid
worden
gemaakt
tussen
een
compleet
organisme
of
een
deel
van
het
organisme.
Een
voorbeeld
van
een
compleet,
geïnactiveerd
organismen
is
cholera,
hiervoor
wordt
de
gedode
bacterie
gebruikt.
Subunit
vaccines,
dus
een
deel
van
het
microbe,
dus
een
eiwit
of
een
peptide.
Een
voorbeeld
hiervan
is
pneumokokken,
hier
worden
polysachariden
van
de
pneumokok
voor
gebruikt.