Blok 3 week 1
Werkcollege 5, 31 oktober
Overeenkomst art. 6:213 e.v. BW
A gaat met B overeenkomst aan.
Koopovereenkomst: art. 7:1 BW. B levert goed, A betaalt daarvoor.
In totstandkoming van A en B wordt gebruik gemaakt van derde partij, namelijk de tussenpersoon. In
dit college.
A B en C.
B gaat overeenkomst aan met A.
Vertegenwoordiging
Twee vormen van vertegenwoordiging:
1. Onmiddellijke vertegenwoordiging: (directe). Tussenpersoon handelt uit naam van een
ander. Hierbij wordt tussenpersoon dan dus geen partij in de uiteindelijke overeenkomst.
2. Middellijke vertegenwoordiging (indirect). Tussenpersoon handelt uit eigen naam, maar
voor rekening van een ander.
Dit is wetenschappelijk fenomeen, maar in de wet zelf niet wordt benoemd. In wet vormen van
vertegenwoordiging en u moet zelf aanwijzen welke bij welke hoort.
In de wet vinden we de soorten vertegenwoordiging:
Volmacht en lastgeving.
Volmacht is onmiddellijk art. 3:60 BW.
Lastgeving is middellijk art. 7:414 BW.
Bijzondere overeenkomsten zijn te vinden in boek 7. Er wordt overeenkomst van opdracht verschaft.
En daarbinnen is bijzondere vorm; lastgevingsovereenkomst.
Voorbeeld van lastgevingsovereenkomst: als A huis koopt van B, moet B huis aan A gaan leveren. A
gaat vaak naar C = makelaar. C gaat bellen met B (of makelaar van B).
Opdracht 1
Stelling a: vertegenwoordiger is niet de achterman. Ander woord voor achterman = principaal. Bij
overeenkomst a, B en C: A – achterman, B is derde, C is machtsverkrijgende of machtshebber (?)
Stelling A is juist.
Stellig B: onjuist. Stel: persoon A is iemand die een boot wil. Belt met partij B: bootmakelaar. Partij c:
bootverkoper. Overeenkomst die hier tot stand komt is lastgevingsovereenkomst art. 7:414 BW
tussen a en B. tussen B en C art. 7:1 BW een .. A is in deze situatie de Principaal. Omdat A juist is,
moet B onjuist zijn: art. 7:420 BW, als B niet nakomt, A daar toch recht op kan verlenen. Dus als van
alles mis is met die boot, zit B zonder schade, A heeft namelijk schade maar heeft geen contractuele
regeling met C. Maar op grond van dit artikel ondanks A geen partij is omdat er
lastgevingsovereenkomst is, alsnog kan verhalen (?)
Stelling C: is onjuist. Zou raar zijn als b allerlei rechtgevolgen voor A tot stand zou zijn gekomen
zonder dat A daarmee akkoord zou zijn gegaan. Dus logisch.
Stelling D: is onjuist. Art. 7:414 BW lid 1: gaat uit van lastgever, en lasthebber. Daartussen komt
lastgevingsovereenkomst tot stand. Lastgever moet t.o.v. lasthebber opdracht verstrekken.
Lasthebber moet handeling verrichten. Als lasthebber dat niet zou doen, dan komt hij overeenkomst
niet na. Dan kan je toetsen of er sprake is van tekortkoming en navordering kan vorderen etc.
Dus lasthebber is verplicht om nageving te geven aan die overeenkomst. Hoe zit het bij art. 3:60
BW? Volmachtverlener en verkrijger. Volmacht geeft een bevoegdheid aan de verkrijger. Dat is iets
anders dan die verplichting van vorige voorbeeld bij lastgever.
, Voorbeeld: kinderen die huis van ouders verkopen, mogen dat maar hoeven dat niet te doen. Gaat
om een bevoegdheid, is anders dan een verplichting. “Verkoop mijn huis” dan is het een
verplichting.
Dus bij bevoegdheid niet per se aan elkaar verbonden.
Dus verplichting kan samen gaan met bevoegdheid, maar hoeft niet. Heb je bevoegdheid, ben je
niet verplicht om ter rekening van die ander te handelen, daarvoor heb je namelijk een
lastgevingsovereenkomst nodig.
Opdracht 2
Mercurius ontslaat werknemer, maar andere collega’s vinden dat niet terecht. Goedhart wilt groot
feest geven en legt dingen vast met Fantasia. Directie wilt laatste week als zij erachter komen het
feest afblazen. Fantasia eist gedeelte van bedrag.
Sjors Telraam en Mercurius hebben geen overeenkomst, niet meer.
Frans Goedhart en Mercurius wel overeenkomst.
Mercurius en Fantasia hebben ook overeenkomst.
Secretaresse en Mercurius hebben overeenkomst.
Frans Goedhart en Fantasia hebben geen overeenkomst, want Frans doet alsof hij volmacht heeft
voor Mercurius.
Zie foto 31 okt.
Volmacht: is geregeld in art. 3:60 BW
Hieraan gerelateerde geschillen
1. Is er een rechtshandeling verricht in naam van een ander?
2. Ligt daaraan een bevoegdheid ten grondslag?
Hier is er een rechtshandeling verricht, omdat er een overeenkomst is aangegaan. Is deze ook in
naam van ander verricht? HR Baby Joost (eventueel ook Haviltex) nagaan voor beide partijen.
Toetsen aan feiten en omstandigheden.
1. Goedhart heeft bedoeld om uit name van mercurius overeenkomst tot stand te laten
komen.
2. Fantasia had ook bedoeling om met mercurius overeenkomst aan te gaan (stuurde facturen
t.n.v. mercurius)
Tweede waar we naar moeten kijken: ligt daaraan een bevoegdheid ten grondslag?
Als antwoord ja is, dan is het geen probleem.
3. Als antwoord nee is, dan is onze conclusie eigenlijk dat er geen rechtsgeldige overeenkomst
tot stand is gekomen. Dan kunnen zij beroep doen art. 3:61 BW. Daarin is geregeld wat er
gedaan kan worden in gevallen van schijn van volmacht verlening.
a. Vraag 1: is er vertrouwen (op bestaan van volmacht)? (objectieve criterium)
b. Vraag 2: hadden ze mogen vertrouwen (hadden ze dat ook mogen doen?
(subjectieve criterium)
c. hangt af van omstandigheden van het geval.
Bovendien moet er sprake zijn van een toedoen van de achterman (Mercurius) dat
aan het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen.
i. Moet dat toedoen heel strikt geïnterpreteerd worden? HR heeft in arrest HR
Tamach – Hodenius (?). En eerder verwezen naar ING/Bea Holding.
1. Ook feiten en omstandigheden die voor risico komen van de achterman
2. Niet enkel afgaan op gedragingen van de onbevoegde
vertegenwoordiger.
Bekrachtiging, is geregeld in art. 3:69 BW.