Auto-‐immuniteit
Totstandkoming
en
handhaving
immunologische
tolerantie
Normaal
gesproken
is
er
een
tolerantie
voor
eigen
antigenen.
Het
aangeboren
afweersysteem
komt
alleen
in
actie
als
het
een
Pathogen
assosiated
molecular
pattern
(PAMP)
herkent
door
middel
van
Pattern
recognition
receptors
(PRR).
De
cel
van
het
aangeboren
afweersysteem
is
automatisch
tolerant
voor
lichaamseigen
cellen,
want
PRR
worden
niet
geactiveerd
door
lichaamseigen
antigene.
Bij
auto-‐immuniteit
gaat
het
dus
met
name
fout
bij
het
verworven
immuunsysteem.
Bij
het
verworven
immuunsysteem
kan
op
twee
manieren
tolerantie
ontstaan:
centrale
tolerantie
(tijdens
ontwikkeling
van
B-‐
en
T-‐
cellen)
en
perifere
tolerantie
(uitgerijpte,
autoreactieve
B-‐
en
T-‐lymfocyten
kunnen
niet
meedoen
in
de
immuunrespons).
De
derde
vorm
van
tolerantie
is
een
speciale
soort
tolerantie,
bepaalden
onderdelen
van
het
lichaam
zijn
immune-‐privileged
sites,
dit
betekent
dat
het
regio’s
zijn
waar
het
immuunsysteem
eigenlijk
geen
toegang
tot
heeft,
dan
heb
je
te
maken
met
de
hersenen,
oog
en
de
geslachtsorganen.
Centrale
tolerantie:
Wat
gebeurt
er
tijdens
de
rijping
van
B-‐lymfocyten
om
te
voorkomen
dat
ze
autoreactief
zijn.
Een
auto
reactieve
B-‐lymfocyt
kan
dood
gaan,
of
de
receptor
kan
worden
aangepast
(door
VDJ
en
RAG-‐1
en
RAG-‐2),
zodat
de
receptor
niet
meer
autoreactief
is.
Als
tijdens
de
rijping
van
de
B-‐lymfocyt
blijkt
dat
ze
lichaamseigen
cellen
herkennen,
zal
in
de
meest
gevallen
de
B-‐lymfocyt
niet
verder
rijpen
en
dood
gaan.
Tijdens
de
ontwikkeling
van
een
B-‐lymfocyt,
zijn
55-‐75%
van
deze
B-‐cellen
autoreactief.
Bij
de
T-‐lymfocyten
speelt
de
thymus
een
grote
rol,
de
selectie
vindt
plaats
in
de
thymus.
In
de
thymus
kan
onderscheid
worden
gemaakt
in
de
schors
(cortex)
en
het
merg
(medulla),
hier
vinden
twee
processen
plaats:
positieve
selectie
(cortex)
en
negatieve
selectie
(medulla).
Een
vroege,
onrijpe
T-‐lymfocyt
is
zowel
CD4
als
CD8
positief,
in
eerste
instantie
vindt
er
in
de
cortex
van
de
thymus
positieve
selectie
plaats,
hierbij
zullen
de
onrijpe
T-‐
lymfocyten
een
interactie
aangaan
met
MHC
moleculen.
Op
het
moment
dat
er
geen
herkenning
plaatsvindt
van
de
MHC
moleculen,
gaan
de
T-‐lymfocyten
in
apoptose.
Wanneer
de
T-‐lymfocyten
een
hele
sterke
interactie
aangaan
met
MHC-‐moleculen,
zonder
dat
er
specifiek
een
peptide
gepresenteerd
wordt,
gaan
de
T-‐lymfocyten
ook
in
apoptose,
want
de
T-‐lymfocyt
moet
pas
een
sterke
interactie
aangaan
wanneer
er
een
peptide
gepresenteerd
wordt.
Alleen
T-‐lymfocyten
die
een
zwakke
interactie
aangaan
met
een
MHC
complex,
die
blijven
in
leven,
dus
de
T-‐lymfocyten
moeten
wel
affiniteit
hebben
met
een
MHC
complex,
maar
niet
dusdanig
sterk
dat
ze
alleen
al
door
MHC
geactiveerd
kunnen
worden.
Voor
de
volgende
controle
komen
de
T-‐lymfocyten
in
het
de
medulla
van
de
thymus
terecht,
hier
vindt
negatieve
selectie
plaats.
In
de
medulla
van
de
thymus
zitten
dendritische
cellen
en
die
presenteren
continu
auto-‐antigenen
(lichaamseigen
antigenen),
wanneer
een
T-‐lymfocyt
dit
herkent
en
dus
een
specifieke
interactie
aangaat
met
het
MHC
autoantigeen
complex,
die
cellen
gaan
dan
in
apoptose.
De
T-‐lymfocyten
die
geen
interactie
aan
gaan,
gaan
door
en
rijpen
uit
en
komen
in
de
periferie
terecht.
De
dendritische
cellen
kunnen
een
zeer
breed
repertoire
aan
autoantigenen
presenteren,
dit
komt
omdat
ze
een
speciaal
gen
bezitten:
AIRE
(auto-‐immuun
regulator).
Dit
betekent
dat
ze
eiwitten
tot
expressie
brengen
die
normaal
gesproken
daar
niet
tot
expressie
komen,
dus
deze
dendritische
cellen
kunnen
bij
wijze
van
spreken
ook
leverantigenen
of
pancreasantigenen
presenteren
in
de
thymus
aan
de
T-‐lymfocyten.
Als
mensen
een
mutatie
hebben
in
dit
AIRE
gen,
zullen
deze
meer
auto-‐
reactieve
T-‐cellen
hebben
en
gevoeliger
zijn
voor
auto-‐immuun
aandoeningen.
Perifere
tolerantie:
Wanneer
de
immuuncellen
doorgaan,
is
het
overgrote
deel
niet
meer
autoreactief,
maar
een
klein
deel
nog
wel,
het
systeem
is
niet
compleet
waterdicht.
In
de
periferie
zijn
er
gelukkig
ook
nog
mechanismen
hoe
zo’n
cel
toch
onderdrukt
kan
worden
zodat
er
geen
auto-‐immuun
reactie
ontstaat.
In
het
geval
van
T-‐lymfocyten
is
er
een
proces
dat
heet:
klonale
deviatie.
Klonaal
betekent
dat
het
om
dezelfde
kloon
gaat
en
deviatie
wil
, zeggen
dat
het
afwijkt.
Klonale
deviatie
betekent
dat
zo’n
auto-‐reactieve
T-‐lymfocyt
wel
gaat
uitrijpen,
maar
die
wordt
niet
een
Th1
of
Th2
cel,
maar
die
rijpt
uit
in
een
regulatoire
T-‐
lymfocyten
(Treg).
De
functie
van
een
Treg
is
het
onderdrukken
van
het
immuunsysteem,
dus
als
een
Treg
cel
een
autopeptide
herkent,
zal
dit
niet
een
immuunreactie
uitlokken,
maar
het
onderdrukken,
dit
is
eigenlijk
een
beschermingsmechanisme.
Deze
regulatoire
T-‐
lymfocyten
die
tijdens
de
ontwikkeling
ontstaan,
zonder
dat
er
een
reactie
is
geweest,
worden
de
nTregs
genoemd,
dus
natural
regulatoire
T-‐cellen,
en
gaan
direct
een
interactie
aan
met
T-‐helpercellen.
Deze
Tregs
zijn
dus
belangrijk
voor
de
autotolerantie,
men
ziet
ook
bij
bepaalde
auto-‐immuun
aandoeningen
dat
er
iets
mis
gaat
met
de
Tregs.
Bijvoorbeeld
bij
Reumatoïde
artritis
zijn
er
niet
minder
Treg
cellen
aanwezig,
maar
de
Treg
cellen
die
er
zijn,
zijn
niet
meer
efficiënt
in
het
onderdrukken
van
het
immuunrespons.
Een
andere
optie
voor
de
uitgerijpte
T-‐lymfocyt
is
dat
er
anergie
optreedt,
dit
betekent
dat
de
cel
niet
doodgaat,
maar
dat
er
tolerantie
ontstaat.
Dit
principe
treedt
op
wanneer
een
T-‐
cel
receptor
wel
een
MHC
peptide
complex
herkent,
maar
er
geen
co-‐stimulatie
(B7
eiwit
met
CD28)
plaatsvindt.
Om
een
T-‐lymfocyt
te
activeren,
is
specifieke
herkenning
nodig
met
co-‐stimulatie,
pas
dan
vindt
er
interactie
plaats.
Anergie
betekent
dus
dat
de
T-‐lymfocyt
niet
geactiveerd
raakt,
maar
hij
gaat
niet
dood,
maar
bij
een
volgende
keer
dat
de
T-‐lymfocyt
dit
antigeen
tegen
komt,
ook
al
is
er
dan
wel
co-‐
stimulatie,
dan
wordt
de
T-‐lymfocyt
niet
geactiveerd,
dus
hij
raakt
tolerant
voor
het
antigeen.
verlies
autotolerantie
Het
is
eigenlijk
niet
bekend
wat
er
precies
fout
gaat,
wat
duidelijk
is,
is
dat
er
verlies
is
van
autotolerantie.
er
zijn
een
aantal
hypotheses
met
betrekking
tot
het
verlies
van
autotolerantie.
1) polyclonale
activatie
/
activatie
door
super-‐antigenen:
Super-‐antigenen
zijn
antigenen
die
een
B-‐cel
activatie
kunnen
veroorzaken,
zonder
dat
ze
specifiek
aan
de
B-‐cel
receptor
binden.
Deze
antigenen
zijn
in
staat
om
allerlei
soorten
B-‐
lymfocyten
te
activeren.
Je
krijgt
dan
een
polyclonale
B-‐cel
activatie:
activatie
van
verschillende
B-‐cellen,
die
gaan
weer
allemaal
delen
en
je
krijgt
er
heel
veel
van,
er
kan
dan
een
B-‐lymfocyt
tussen
zitten
die
een
auto-‐antigen
herkent,
dan
heb
je
opeens
veel
B-‐lymfocyten
die
plasmacel
worden
en
veel
antilichamen
maken
tegen
het
auto-‐antigeen.
Voorbeelden
van
auto-‐antigenen
kunnen
dan
zijn:
proteïne
A
van
S.
aureus,
gp120
eiwit
van
HIV
en
Epstein-‐barr-‐virus
(Pfeiffer).
Bij
T-‐lymfocyten
heb
je
ook
super-‐antigenen,
hierdoor
krijg
je
een
non-‐specifieke
activatie
van
T-‐
lymfocyten
en
hier
kan
dan
ook
een
auto-‐reactieve
T-‐lymfocyt
tussen
zitten.
2) moleculaire
mimicry:
mimicry
is
het
nabootsen
van
…;
hier
wordt
mee
bedoeld
dat
bepaalde
antigenen
van
virussen
of
bacteriën,
lijken
op
auto-‐antigenen,
hierdoor
is
er
risico
op
kruisreactiviteit.
Een
voorbeeld
is
acute
reumatische
koorts,
als
je
besmet
bent
met
een
bepaalde
streptokokken
bacterie,
gaan
plasmacellen
antilichamen
maken
tegen
deze
streptokokken,
maar
deze
antilichamen
kunnen
ook
(soms)
aan
de
hartspier
binden,
dit
veroorzaakt
ontsteking
van
de
hartspier.
Dit
voorbeeld
is
niet
direct
een
auto-‐immuun
aandoening,
maar
is
een
acute
reactie,
maar
het
is
wel
zo
dat
op
deze
manier
ook
chronische
auto-‐immuniteit
kan
ontstaan.
3) “bystander”
activatie:
Normaal
gesproken
vindt
er
geen
activatie
plaats
als
T-‐
lymfocyt
de
MHC
auto-‐peptide
complex
herkent,
want
er
is
geen
co-‐stimulatie.
Als
er
op
dat
moment
toevalligerwijs
wel
co-‐stimulatie
aanwezig
is,
raakt
de
T-‐cel
geactiveerd.
Er
is
een
willekeurige
infectie
waardoor
een
APC
op
dat
moment
een
verhoogde
expressie
heeft
van
het
B7
eiwit
en
meer
MHC
klasse
II
tot
expressie
brengt,
op
dat
moment
presenteert
APC
ook
net
een
auto-‐peptiden
op
het
MHC
molecuul.
Als
je
dan
een
auto-‐reactieve
T-‐lymfocyt
hebt
die
het
auto-‐reactieve