In dit document staat module 1 en 4 van de boekjes van praktisch economie 4Havo samengevat. Het gaat over inflatie, geld en de waarde ervan, budgetlijn en functie, schaarste en meer. Voor deze toets haalde ik een 8,1 dus hopelijk helpt dit document jullie ook naar een goed cijfer.
Schaarste is wanneer er zijn te weinig middelen voor al onze behoeften.
De behoeften zijn onbegrensd, middelen zijn wel begrensd omdat er productiefactoren voor
opgeofferd worden. Er zijn 2 soorten middelen:
- Tastbare middelen: alle goederen en geld
- Tijd
De middelen die een persoon heeft, is het budget van diegene. Je geeft het budget uit aan
productcombinaties, combinaties van middelen.
De budgetlijn is een wiskundig model die productcombinaties weergeeft. Productcombinaties rechts
van de lijn kunnen niet, links van de lijn hou je geld over. De lijn maak je door:
1. Bekijk het budget en de prijzen van de verschillende mogelijkheden
2. Bereken hoeveel producten je maximaal kan kopen met het budget.
3. Maak een grafiekje en verbind de 2 punten.
De budgetformule is B = Px + Py
Px is prijs x en Py is prijs y
Wanneer een middel verschillende behoeften kan bevredigen, noemen wij dit alternatief
aanwendbaar. De verschillende mogelijkheden noemen we aanwendingsrichtingen. We moeten
dus keuzes maken hoe alternatieve middelen ingezet worden.
Voorkeuren bepalen behoeftes en keuzes en de voorkeuren verschillen per persoon.
Hoe maak je de beste keuze?
1. Bepaal de aanwendingsrichtingen (mogelijkheden)
2. Per stuk de kosten bepalen en wat het je oplevert, de baten
3. Bepaal de hoogste netto-baten: baten-kosten, dat is de beste optie
Een ruil gaat tussen een vrager en aanbieder, het ontstaat niet zonder wederzijds voordeel. Bij een
directe ruil, ruil je product tegen product. Bij een indirecte ruil, gebruik je een tussenmiddel.
Als een ruil wederzijds voordeel heeft moet een ruil ook voldoen aan:
- Het moet zeker zijn dat de aanbieder de wetgevende eigenaar is, dit is vastgelegd in het
eigendomsrecht/auteursrecht en het is terug te vinden in documenten.
- De transactiekosten moeten lager zijn dan het wederzijdse voordeel
, Grootste transactiekost is vaak tijd. Contracten en institutie verlagen de transactiekosten. Institutie
betekent dat vraag en aanbieder samenkomen op 1 plek.
In een autarkie is er een economie zonder ruil, zij zijn dan zelfvoorzienend. Dit is in de praktijk niet
zo realistisch. In een economie waar geruild wordt, bevredigen zij hun behoeften beter dan in
autarkie. Bij internationale handel produceren landen goederen om die door te verhandelen.
Wanneer een land beide producten goedkoper kan produceren (hoge arbeidsproductiviteit/ sneller).
We spreken dan van een absoluut kostenvoordeel. Wanneer je in verhouding goedkoper uit bent
heb je een Comparatief kostenvoordeel.
Arbeidsproductiviteit verhogen kan door:
- Scholing -> nieuwe kennis en vaardigheden leren waardoor er meer productie mogelijk is in
minder tijd.
- Specialisatie -> iedereen werkt aan een eigen taak, arbeidsindeling. Handigheid wordt
groter dus een hogere arbeidsproductiviteit.
De opofferingskosten is hetgeen wat je niet doet/produceert. Als Nederland 25 uur doet over
chocolade maken en in dezelfde tijd kunnen ze 0,5 kaas maken dan zijn de opofferingskosten : 1
choco = 0.5 kaas
Als landen willen specialiseren, kiezen ze het product waarbij zij de minste opofferingskosten
hebben oftewel het product die zij het goedkoopst kunnen produceren.
Een ruilverhouding bepaalt of er wederzijds voordeel kan ontstaan in een ruil. Bijvoorbeeld
Nederland zou in plaats van 1 kaas, 2 chocolade kunnen maken. Frankrijk moet 4 chocolades maken
laten om 1 kaas te kunnen maken. Een realistische ruilverhouding zou zijn 1: 3, 1 kaas en 3
chocolade. Het is meestal het gemiddelde van de opofferingskosten.
Waarschijnlijk gaat deze ruilverhouding nooit door informatie. Wanneer 1 partij meer informatie
heeft kan diegene beter onderhandelen.
Een patent/octrooi is het alleen recht hebben om een product te verkopen (bescherming van de
producent). Zonder dit zou er geen innovatie plaatsvinden, vernieuwing van producten. Het
probleem bij een patent is dat je de ontwikkelingskosten niet terug kan verdienen.
Geld is een (betaal) middel dat kan worden geruild tegen alle andere middelen. Geld is vertrouwen,
als het vertrouwen in geld verdwijnt dan hebben we een probleem.
Functies van geld zijn:
1. Ruilmiddel: direct/indirect
2. Oppotmiddel: je kan het ruilen over de tijd: sparen/lenen
3. Rekenmiddel: geld heeft een waarde
Technische eisen van geld zijn:
1. Deelbaar
2. Handzaam
3. Duurzaam
4. Niet gemakkelijk na te maken
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper robinebeck. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,89. Je zit daarna nergens aan vast.