SAMENVATTING
Inleiding in de psychologie – 8th ed. 2018 (PB0014)
Gray & Bjorklund
Open Universiteit Jaar 2022 – 2023
,Inhoud samenvatting:
T4 LEREN EN DENKEN 3
H9 Geheugen, Aandacht en Bewustzijn 3
H10 Problemen oplossen: Redeneren en Intelligentie 10
T5 GROEI VAN DE GEEST EN VAN DE PERSOON 15
H11 De Ontwikkeling van Lichaam, Denken en Taal 15
H12 Sociale Ontwikkeling 22
T6 SOCIALE EN PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE 27
H14 Persoonlijkheid 27
T7 PSYCHISCHE STOORNISSEN EN BEHANDELING 34
H15 Psychische Stoornissen 34
H16 Behandeling van Psychische Stoornissen 40
, Deel 4 Leren en denken
H9 Geheugen, aandacht en bewustzijn
Overzicht: een informatieverwerkingsmodel van de geest
Informatieverwerkingstheorieën zijn gebaseerd op een reeks veronderstellingen
over hoe mensen info verwerven, opslaan en terugvinden. Enkele kernaannames:
- Individu heeft beperkte mentale middelen om info te verwerken.
- Info beweegt zich door een systeem van opslagplaatsen; info wordt
binnengebracht via zintuigelijke systemen & kan op verschillende manieren
worden gemanipuleerd, op lange termijn worden opgeslagen & opgehaald om
een probleem op te lossen. Is als eerst voorgesteld in de jaren 60:
(Dit model is allesbehalve volledig, zie p3 onbewuste, automatische …)
Zintuigelijk geheugen: de korte verlenging van zintuigelijke ervaring
Zintuigelijke geheugen: zintuigelijke input blijft een korte tijd in het
informatieverwerkingssysteem. Beelden minder dan 1 sec & geluiden enkele sec.
gebeurt allemaal onbewust.
Kortetermijngeheugen Langetermijngeheugen
Actief (over info wordt nagedacht) Relatief passief (opslagplaats info)
Korte duur (voorwerpen verdwijnen Lange duur (zaken kunnen een heel
binnen enkele sec. als er geen aandacht leven lang meegaan).
meer aan wordt gegeven).
Beperkte capaciteit (7 +/- 2 items). Onbeperkte capaciteit.
Info verdwijnt als er niet langer wordt Info is niet bewust, pas als we het
over nagedacht. naar het KG verschuiven.
Wordt beschouwd als de belangrijkste
werkplek v.d. geest (werkgeheugen).
Het is de zetel v.h. bewuste denken & redeneren.
Controle processen: informatie transportsystemen
Inspannende processen: cognitieve processen die een deel v.d. beperkte
capaciteit v.h. informatieverwerkingssysteem gebruiken. Wordt aangenomen dat
- Ze zijn beschikbaar voor het bewustzijn
- Ze interfereren met de uitvoering van andere processen
- Ze verbeteren door oefening
- Ze beïnvloed worden door individuele verschillen in intelligentie, motivatie
of opleiding.
Automatische processen: cognitieve processen die geen mentale inspanning
vereisen voor hun uitvoering. Er wordt aangenomen dat contrast inspannende
,‘Snel’ en ‘traag’ denken: dual-processing theories of cognition
Dual-processing theories: mensen hebben 2 algemene manieren om
problemen op te lossen & info te verwerken:
1. 1 van denken bevindt zich aan de automatische kant snel & onbewust
2. Andere bevindt zich aan de inspannende kant traag & bewust
Stroop inferentie effect: er wordt gevraagd om de inktkleur van het woord te
zeggen. Traag: naam van een andere kleur (woord blauw met rode inkt).
Aandacht: de poort naar bewustzijn
Aandacht mechanismen die aan 2 concurrerende behoeften kunnen voldoen:
1. Mentale middelen te concentreren op de taak & niet afgeleid worden
2. Prikkels die irrelevant zijn voor de taak in de gaten houden & aandacht verleggen
als er gevaar is tegengestelde 1
Preattentive processing: de geest bepaald welke stimulu relevant zijn om in
het werkgeheugen over te dragen. (Vindt plaats in het zintuigelijk geheugen).
Het vermogen om de aandacht te focussen en het irrelevante te negeren
Selectief luisteren
Cocktailparty-fenomeen: vermogen om belangrijke info op te pikken, terwijl je je
concentreert op andere info (gesprek met iemand).
Selectief kijken
Onoplettende blindheid (inattentional blindness): ene groep werd gevraagd zich te
focussen op de 3 spelers met zwarte T-shirt hoeveel passen ze geven & de andere
groep de 3 spelers met het witte T-shirt. In het midden v.d. video komt er vrouw in
gorilla-pak. 50% v.d. proefpersonen hadden de gorilla niet eens gezien.
Het vermogen om de aandacht te verleggen naar een belangrijke stimuli
Belangrijke functie van het zintuigelijk geheugen is om een snelle, onopgemerkte
stimuli lang genoeg vast te houden zodat we onze aandacht hierop kunnen vestigen
en ze in het bewustzijn kunnen brengen als ze belangrijk (gevaar) blijken te zijn.
Aandacht verleggen in betekenisvolle info in auditief zintuigelijk geheugen
Echoic memory: geheugenspoor geluid = echo (+/- 10 seconden)
Aandacht verleggen in betekenisvolle info in visueel zintuigelijk geheugen
Iconic memory: geheugenspoor visuele stimulus = icoon (< 1 sec)
,Hoe reageren de hersenen tijdens de preattentive verwerking & aandacht?
3 algemene conclusies:
1. Prikkels die niet worden opgemerkt, activeren toch zintuigelijke & perceptuele
gebieden v.d. hersenen. Onbewuste stimuli gebruikt veelal dezelfde
hersengebieden als de bewuste. Bijv; occipitale, frontale bewust bij lezen.
2. Aandacht vergroot activiteit die taak-relevante stimuli veroorzaken in
zintuigelijke & perceptuele gebieden v.d. hersenen.
3. Neurale mechanismen in voorste delen v.d. cortex zijn verantwoordelijk voor
controle & aandacht. Door top-down manier hierop in te werken.
Letsel in de paritiële & frontale kwab in 1 hemisfeer kan voor ruimtelijke
verwaarlozing zorgen, waarbij mensen aan de kant tegenover het letsel niets
kunnen zien.
Werkgeheugen: de actieve, bewuste geest
Baddeley: verdeelt werkgeheugen in 3 afzonderlijke, maar op elkaar inwerkende
componenten:
1. Phonological loop: verantwoordelijk voor het vasthouden van verbale info door
het subvocaal te herhalen.
Short-term memory span: aantal uitspreekbare deeltjes info (cijfers) dat
iemand in het kortetermijngeheugen (werkgeheugen) kan vasthouden.
2. Visuospatial sketchpad: verant. voor vasthouden v visuele & ruimtelijke info.
3. Central executive: “” coördineren v.d. activiteiten v.d. geest & inbrengen
nieuwe info in het werkgeheugen vanuit het zintuigelijk & geheugen.
Working-memory span
Werkgeheugentaken zijn in vergelijking met geheugentaken sterker geassocieerd
met belangrijke vaardigheden op hoog niveau. Voorbeeld: lezen, wiskunde,
schrijven, IQ etc. (phonological loop).
Uitvoerende functies (executive)
Uitvoerende functies: processen die betrokken zijn bij het reguleren v.d.
aandacht & bij het bepalen wat te doen met info die net is verzameld of
opgehaald uit het langetermijngeheugen. Niet hetzelfde als central executive.
Bestaat uit 3 gerelateerde componenten:
1. Werkgeheugen; controleren & snel toevoegen/verwijderen v.d. inhoud v.h.
werkgeheugen (voorbeeld rijden & gsm)
2. Flexibel schaken tussen verschillende taken of mind-sets (voorbeeld kaarten)
3. Inhibitie; voorkomen van gedragsreactie of ongewenste info uit hoofd houden
(voorbeeld stroop-taak)
,4 generale conclussies van uitvoerende functies (Miyake & Friedman)
1. Uitvoerende functies vertonen zowel eenheid als diversiteit. Bijv; mensen die
goed presteren op bijtaken, zullen ook goed presteren op inhibite, schakeltaken.
2. Er is een aanzienlijke genetische component voor uitvoerende functies.
Erfelijkheid van uitvoeren functies ligt hoog, kan worde veranderd door ervaring.
3. Uitvoerende functies zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke
klinische & maatsch. resultaten. Gerelateerd aan vermogen om iemands gedrag
& emoties te reguleren.
4. Er is een aanzienlijke ontwikkelingsstabiliteit van uitvoerende functies.
Neurologische basis van uitvoerende functies
Correlatie: uitvoerende functies & prefrontale cortex, het is geïdentificeerd als
cruciaal gebied voor controle van gedachten & gedrag.
Voorbeeld Gage: Gage kreeg een metalen staaf door zijn wang en kwam er langs
zijn hoofd weer uit, dit kwam door een explosie. Hij overleefde het & hij leek niets
van intellectuele vermogens verloren te hebben. Maar hij kon niet meer plannen &
sprak op een onbeschofte manier, dit was niet voor zijn verwonding.
Geheugen als vertegenwoordiging van kennis
Geheugen: verwijst naar alle info in iemands geest & naar het vermogen v.d.
geest om die info op te slaan & terug te halen.
Herinneringen zijn meer dan dingen die gebeurd zijn in het verleden, sommige
aspecten van onze herinneringen zijn beschikbaar voor het bewustzijn, maar
houden geen verband met onze persoonlijke geschiedenis.
Veel herinneringen zijn ook non-verbaal je weet hoe je moet fietsen, maar dit is
moeilijk om in woorden uit te leggen hoe ze worden uitgevoerd.
Expliciet en impliciet geheugen
Eigen Betekenis,
ervaringen feiten,
uit verleden algemene
(Autobiografische kennis (noetic)
of autonoetic)
,Network models van geheugen organisatie
Om een item te vinden dat niet meteen in je op komt, onderzoek je je geest met
termen of concepten die zinvolle associaties hebben met dat item
spreidingsactiveringsmodel. Voorbeeld: je komt eerder op het item appel als je
ervoor rood of peer zag staan.
Neuropsychologisch bewijs voor gescheiden geheugensystemen
Impliciet geheugen blijft intact bij temporale kwab Amnesia
Een deel v.d. temporale kwab & onderliggende delen v.h. limbisch sysyeem, o.a. de
hippocampus werden verwijderd aan beide kanten. Dit was een behandeling voor
epilepsie. H.M verloor het vermogen om nieuwe expliciete langetermijnherinneringe
te vormen. Zolang zijn aandacht op iets gericht was lukte alles, maar zodra zijn
aandacht werd afgeleid, verloor hij de info waarover hij net had nagedacht.
Temporal-lobe amnesia: geheugenverlies door schade aan de hippocampus &
corticale en subcorticale structuren die er nauw mee verbonden zijn.
Semantic geheugen zonder episodic geheugen
Meeste gevallen van temporal-lobe amnesia gaan gepaard met verlies van zowel
episodische als semantische geheugencodering.
Infantiele amnesie: onvermogen om zich gebeurtenissen uit de kindertijd te
herinneren. Het markeert het begin van autobiografisch geheugen. Persoonlijke
& langdurige herinneringen die de basis vormen voor iemands persoonlijke
levensgeschiedenis.
Geheugen als het proces van herinneren
Informatie coderen in het langetermijngeheugen
Veel mislukkingen van herhaling als repitietechniek om het langetermijngeheugen
te bevorderen. Als je op een bepaalde manier aan het ding in kwestie denkt, kan dit
helpen om dit in het langetermijngeheugen te coderen.
2 soorten repetitie:
1. Onderhoudsrepetitie: proces waarbij iemand info gedurende enige tijd in het
werkgeheugen vasthoudt.
2. Coderingsrepetitie: proces waarbij iemand info in het langetermijngeheugen
opslaat. Betrokken:
- Elaboration of elaborative rehearsal: process van denken over een
informatieonderdeel op een manier dat het onderdeel mentaal wordt gekoppeld
aan andere info in het geheugen, wat helpt om het onderdeel te coderen in het
langetermijngeheugen. Niet onthouden, maar begrijpen = directe doel ervan.
- Organisatie: middel tot elaboration, kan geheugen verbeteren door verbanden
te leggen tussen zaken die anders als gescheiden zouden worden ervaren. Men
kan items groeperen in kleinere groepen, zo kan het het beter onthouden
worden chunking. Organiseren van info in hiëarchie faciliteert het coderen.
- Visualisatie: visuele & verbale herinneringen vullen elkaar aan. Mental walk:
wandeling op bekend pad visualiseren & elk te onthouden object achterlaten.
,Geheugen consolidatie
Retrogade geheugenverlies als bewijs voor geleidelijke consolidatie van
lange-termijnherinneringen
Anterograde: verlies v.h. vermogen om lange-termijnherinneringen te vormen
aan gebeurtenissen die zich na het letsel hebben voorgedaan. Vaak ook;
retrogade amnesie: verlies van herinneringen aan gebeurtenissen die voor het
letsel plaatsvonden.
Lange-termijnherinneringen worden in 2 vormen gecodeerd:
1. Labiele vorm: deze vorm is makkelijk te verstoren, eerst hier worden gecodeerd
neurale verbindingen in hippocampus zijn betrokken.
2. Stabiele vorm: deze vorm is niet makkelijk te verstoren, worden hier opnieuw
gecodeerd of gaan ze verloren (vergeten). neurale verbindingen in
verschillende delen v.d. cerebral cortex zijn betrokken.
Consoldatie: labiele geheugenvorm wordt omgezet in de stabiele vorm.
De rol van terugvinden in geheugenconsolidatie en -wijziging
Wanneer er een herinnering wordt opgeroepen en wordt gebruikt, komen de
neurale sporen voor die herinnering in een nieuwe labiele fase. Het kan versterkt,
verzwakt of veranderd worden door er een nieuwe inhoud aan toe te voegen.
Info ophalen uit het lange-termijngeheugen
Terugvinden van specifieke items hangt af van hoe de opgeslagen info is
georganiseerd.
Associaties: verband tussen 2 herinneringen of mentale concepten, zodanig dat
de herinnering ertoe leidt dat de andere herinnering wordt bevordert.
Retrieval cue: woord, zin of andere stimulans die iemand helpt een specifiek
gegeven uit lange-termijngeheugen op te halen.
Mentale associaties als fundamenten voor terugvinden (Aristotles)
Association by contiguity: begrippen worden geassocieerd omdat ze in
eerdere ervaringen samen zijn voorgekomen. Appel, denkt men aan rond.
Association by similarity: voorwerpen die zaken gelijk hebben in het
geheugen worden geassocieerd met elkaar. Appel, kan roos oproepen (rood).
Waarom uitgebreide herhaling gemakkelijk terug te vinden herinneringen
creëert
Hoe meer zelfgemaakte mentale associaties je maakt bij het leren van nieuwe info,
hoe meer mogelijkheden je hebt om die info terug te halen.
Contextuele stimulu als retrieval cues
Omgevingscontext waarin wij ons bevinden biedt retrieval cues die onze
herinneringen aan onze vroegere ervaringen in die context versterken priming.
,Geheugenconstructie als bron van vervorming
Herinneren is een actief, inferentieel proces, geleid door iemands algemene kennis
over de wereld & door aanwijzingen in de huidige omgeving. Als iemand ons een
verhaal verteld worden er maar paar deeltjes opgeslagen in het lange
termijngeheugen, de rest vullen we aan met logica. Het construeren van iets in het
verleden is adaptief, omdat het ons in staat stelt onvolledig gecodeerde ervaringen
logisch te begrijpen, maar het kan ook voor vervorming zorgen.
Effecten van reeds bestaande overtuigingen: aanpassen van herinneringen
aan schema’s en scripts
Schema: iemands algemene mentale voorstelling of concept van een bepaalde
klasse van objecten, scènes of gebeurtenissen. Voorbeeld: in de westerse
cultuur hebben mensen een gemeensch. beeld van een woonkamer.
Ze beïnvloede ook de manier waarop we ze ons later herinneren.
Scripts: soort schema dat in het geheugen de temporele organisatie van een
categorie gebeurtenissen weergeeft. Voorbeeld: de opeenvolging van
gebeurtenissen op een typisch verjaardagsfeestje.
Valse ooggetuigen herinneringen: effecten van suggestie
Herinneringen kunnen beïnvloed worden door gebeurtenissen die plaatsvinden na
het coderen valse herinneringen ernstige gevolgen voor onschuldigen. Valse
herinneringen kunnen makkelijk worden gecreëerd door suggestie of aanmoediging.
Valse herinnering van jeugdervaringen: effecten van suggesties en
verbeelding
Suggestie, aanmoediging & verbeelding kunnen valse herinneringen aan ervaringen
uit het verleden oproepen.
Bronverwarring (hoofdoorzaak) en sociale druk als oorzaak van de
constructie van valse herinneringen
Prospectief geheugen en mentale tijdreis
Verleden = retrospectieve geheugen
Toekomst = prospectieve geheugen; als ik onderweg naar huis ben straks moet
ik eraan denken nog een fles melk te gaan halen toekomstige bedoeling.
2 soorten prospectief geheugen:
1. Op basis van gebeurtenissen: men herinnert om een bepaalde actie uit te
voeren, wanneer een bepaalde gebeurtenis daartoe aanleiding geeft.
2. Op basis van tijd: men herinnert zich een voorgenomen actie uit te voeren na
het verstrijken van een bepaalde tijd of op een bepaald moment. Voorbeeld: e-
mails beantwoordden over 10 min.).
3 fases in het prospectieve geheugen:
1. Intentie (melk kopen op weg naar huis)
2. Intentie moet worden volgehouden
3. ‘Switch’ moet plaatsvinden v.d. lopende taak (naar huis rijden) naar het
uitvoeren v.d. intentie (stoppen bij de winkel & melk kopen)
, Deel 4 Leren en denken
H10 Problemen oplossen: redeneren en intelligentie
Reasoning: proces waarbij we onze herinneringen op adaptieve manier gebruiken.
Intelligentie: onze algemene capaciteit om te redeneren (reasoning).
Hoe mensen redeneren I: analogieën en inductie
Analogieën als basis voor redeneren
Analogie: elke waargenomen overeenkomst tussen soorten die niet het gevolg
zijn van een gemeensch. voorouder, maar onafhankelijk zijn geëvolueerd door
een zekere overeenkomst in hun habitat of levenswijze.
Bij het oplossen van problemen: overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen
eenheden of situaties die in andere opzichten (zoals fysieke samenstelling) sterk
van elkaar verschillen.
Inductief redeneren en mogelijke bias
Inductief redeneren: poging om een nieuwe principe of nieuwe stelling af te
leiden uit waarnemingen of feiten die als aanwijzingen dienen. M.a.w.:
redeneren op basis van waargenomen analogieën.
- Wetenschappers redeneren inductief wanneer zij natuurregels proberen af te
leiden uit hun waarnemingen.
- Psychologen redeneren inductief als ze gissingen maken over de werking v.d.
menselijke geest op basis van observaties van menselijk gedrag.
- Iedereen gaat inductief redeneren om onze ervaringen te begrijpen of om nieuwe
ervaringen te voorspellen. voorbeeld: als u naar buiten kijkt en de grond is nat
& u zegt: “Het heeft vannacht wss geregend” gok inductief redeneren.
Bias bij inductief redeneren:
Beschikbaarheids bias: neiging om bij het redeneren te veel te vertrouwen op
info die ons gemakkelijk ter beschikking staat & info die minder beschikbaar is
te negeren meest voor de handliggende bias. Voorbeeld: als er wordt
gevraagd of letter d meer vooraan of als 3de letter wordt gebruikt zegt bijna
iedereen vooraan, wat niet zo is, maar men kan dit makkelijker bedenken.
Kan Ernstige gevolgen hebben bij het stellen van diagnoses.
Bevestigings bias: neiging om bewijs te zoeken dat hun huidige hypotheses
bevestigt i.p.v. ontkracht.
Predictable-world bias: neiging om te geloven dat gebeurtenissen
voorspelbaarder zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Voorbeeld: gokkers beginnen
betrouwbare patronen te zien in hun resultaten, kan zijn dat ze slechter
presteren dan dat ze bij toeval zouden doen.
Hoe mensen redeneren II: deductie en inzicht
Deductief redeneren: poging om op logische wijze de gevolgen af te leiden die
waar moeten zijn als bepaalde veronderstellingen als waar worden aanvaard.
(Sherlock Holmes, eerst feiten, dan conclusies) wiskunde.