Samenvatting hoorcolleges – Introductie
communicatiewetenschap
Door Lissy van Tol
Radboud Universiteit – bachelor communicatiewetenschap
,Hoorcollege 2 – Media Literacy:
Information overload: het modewoord van de 21e eeuw, we krijgen zoveel binnen dat onze hersenen
het niet meer aankunnen
- Hoe werken de hersenen als het gaat om de sensation/perception: het brein is
geprogrammeerd om bepaalde functies te vervullen, dit is het ‘verstand’.
- Sommige dingen worden genetisch/automatisch geregeld door het brein;
hartslag/ademhaling etc.
- Andere dingen worden vroeg of laat aangeleerd
De aangeleerde automatismen:
- Sinds de oertijd: schrikken en
wegduiken/fight or flight/
stereotypering
… dus, we kiezen wat bekend is; NOS, een
serie > netflix
Top-down vs. bottom-up processing:
- Top-down: >
- Bottom-up:>
Onze selectiviteit is automatisch:
blootstelling, waarneming, verwerking, we
zoeken het vertrouwde > maar je weet dus
nooit wat je gemist hebt.
- Automatismen zijn vanzelfsprekend: door blootstelling aan media lukt het de media ons te
conditioneren.
- Positief: het geeft ons plezier en positieve tijdsbesteding
- Negatief: je hoofd zit vol met reclame, je koopt dingen die je niet nodig hebt, je hebt veel
gemist maar je weet niet wat
En dus media literacy helpt je macht te krijgen/houden, want media literacy maakt
vanzelfsprekendheden bewuster en rationeler
Media literacy bestaat uit drie onderdelen:
- Knowledge structures/kenisstructuren
- Skills/vaardigheden
- Personal locus/ eigen betrokkenheid
Deze curcus gaat voor een groot deel over het verwerven van kennis over media: media-
industrie, media-inhoud en media-effecten (maar daarvoor moet je de media begrijpen >
skills en wie weet raak je op die manier enthousiast en betrokken > locus).
- Knowledge structures: kennis hebben en feiten kennen. Sociale feiten = inferenties maken
- Skills volgens Potter (7-skills!!!): grouping/ abstracting/ analysis/ evaluation/ induction/
deduction/ synthesis > kijk kennisclips
, Hoorcollege 3- De context: media industries:
In de westerse wereld heerst een kapitalistisch systeem die gericht is omzet, maar vooral op winst.
Bijv. Disney bestaat uit o.a. films maar ook pretparken.
- Tussen vrije markt en monopolie
Vrije markt: een oneindig groot aantal gelijke aanbieders, concurrentie om prijs en vooral een
ideaaltype
Monopolie: Eén aanbieder, zonder concurrentie en kan prijs en kwaliteit bepalen
Oligopolie: klein aantal aanbieders, weinig concurrentie
Tussenvorm is meest voorkomend
Monopolistische concurrentie: voor een specifiek product is er een monopolist, maar relatief
gemakkelijke toegang tot de markt (bigmac burger maar ook, burger king burgers..). Het
verschil in deze producten (en aanbieders) is klein > bedrijven proberen concurrentie te
ontlopen; zoeken andere niche ( bijv. geografisch).
Mogelijke niches in filmwereld: tekenfilms, animatie, superheroes, filmhuisfilms
Ook tv-series: vissen in zelfde vijver, met ander aanbodsysteem.
Vier media-systemen:
- Libertarian model; een systeem van vrije markt, zonder overheidsregulering
- Social responsibility model; systeem van vrijheid, maar met de gedachte dat er
verantwoordelijkheid moet zijn, meestal afgedwongen door overheid.
- Autoritair systeem
- Totalitair systeem
Specifiek voor Nederland:
- Rol overheid; schaarste reguleren bijv.; regelen van radiofrequenties
- Marktfalen tegengaan; antikartelwetgeving
- Beschermen tegen ‘dreiging’; minimumleeftijd stellen
- Toegang tot informatie en cultuur
In Nederland duaal bestel:
- Publieke omroep; taak van overheid, gefinancierd uit belastingsgelden, verkoop omroepgids en
reclamegelden
- Commerciële omroep; gefinancierd uit reclamegelden
- Publiek bestel voor radio en televisie; NPO (Nederlandse Publieke Omroep), bestaat uit drie
televisiezenders, vijf landelijke radiozenders, dertien regionale-en televisiezenders
- Nederland was vroegere verzuild, waardoor de omroepen en televisiezenders verdeeld zijn, de
verzuiling verdwijnt dan in de jaren zestig en TROS ontstaat > die weer leidde tot de STER;
reclame aanbieder voor publieke omroep.
- Publieke omroep is veel concurrerender; 1989 komst van commerciële zenders en 21 e eeuw
internet> NPO probeert mee te draaien in deze markt, maar wordt niet altijd vrijgelaten.
- Mediabedrijven ‘moeten’ groeien, want; de productiekosten zijn hoog, verspreidingskosten zijn
laag> risicovol, want publiek onbereikbaar.