Samenvatting week 3 – blok 1 – Fasen in wetenschappelijk onderzoek
Premaster methoden en technieken van onderzoek
Leerdoelen
Faseren en probleemstellen: achtergrond
Na het bestuderen van de taken in deze week kunt u:
• de fasen van het onderzoeksproces reproduceren en de logica daarvan aangeven (de empirische cyclus).
• de drie basisontwerp-vragen, waarmee ieder (wetenschappelijk) onderzoek start, herkennen in
onderzoekspublicaties.
• aangeven wat het begrip ‘wetenschappelijke relevantie’ inhoudt en wat het belang daarvan is.
• bronnen van wetenschappelijk relevante onderzoeksproblemen herkennen en benoemen.
In week 1 leerde u al dat 'systematiek' een belangrijk kenmerk van wetenschappelijk onderzoek is; alles
verloopt volgens verschillende fasen. Dat is maar goed ook, want ga er maar aan staan: waar te beginnen als je
een wetenschappelijk onderzoeksproject wilt doen? Dat er sprake is van systematiek in wetenschappelijk
onderzoek, betekent dat dit onderzoek ook volgens bepaalde fasen verloopt. Daarover leert u in week 3.
Welke fasen onderscheiden we en in hoeverre is het doorlopen van die fasen een rechtlijnig proces?
Daarnaast reiken we u handvatten en hulpmiddelen aan voor uw zoektocht naar een relevant
onderzoeksprobleem, met andere woorden: wat zijn bronnen van relevante onderzoeksproblemen?
Taak 1.12 – fasen in wetenschappelijk onderzoek
Deductie start bij algemene theorie of eerdere studies. Daaruit ga je hypotheses formuleren. Je verzamelt
gegevens/observeert (data) en analyseert deze mbv statistiek. Dan ga je als conclusie de hypotheses
bevestigen of ontkrachten.
Inductie (= generalisatie) start bij een empirische waarneming/data. Je verzamelt gegevens die worden
geanalyseerd. Die gegevens ga je generaliseren. Aan de hand van die gegevens worden nieuwe
theorieën/conclusies opgesteld. Je hebt het inductieprobleem met falsificatie, zie samenvatting week 1.
Samenvatting filmpje – fasen in proces van wetenschappelijk onderzoek
EMPIRISCHE CYCLUS – inductie (je start met de waarneming/data en werkt vanuit daar naar een theorie) en
deductie (je start vanuit een theorie en toetst die theorie op basis van data)
EMPIRISCHE CYCLUS
inductie en deductie
1
,Een empirische cyclus beschrijft de stappen die nodig zijn om op een empirische manier kennis op te nemen.
We starten bij:
• Waarnemingen: empirische werkelijkheid (wat zien we daarin), van die waarnemingen kunnen we
doormiddel van analyses empirische generalisaties waarnemen (bepaalde patronen), wat we zien in
de werkelijkheid en in de data kunnen we doormiddel van inductie een theorie vormen. Bijvoorbeeld
een uitspraak doen over het verband tussen twee variabelen.
Er vind een waarneming plaats waar nog geen verklaring voor gevonden is. Hierdoor is er een
verlangen naar een theorie die deze gebeurtenis verklaart. Je probeert te zoeken naar een
wetmatigheid (= inductie). Vb. Je ziet een groene auto (=waarneming). Je stelt dat alle auto’s groen
zijn (=theorie).
• Vanuit theorieën kunnen we doormiddel van deductie hypothesen formuleren (verwachtingen wat
er gebeurd met de variabelen of hoe de onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabelen
beïnvloedt en de aard van het effect daarvan). Deze waarnemingen (hypothesen) kunnen we toetsen
door te gaan waarnemen in de empirische realiteit. Om dit te kunnen doen moeten we abstracte
begrippen meetbaar, waarneembaar kunnen maken (op een systematische manier)
Operationalisatie.
Vanuit een theorie (wet) maak je een hypothese. Deze stap noemt deductie omdat je vanuit een
algemene stelling een eigenschap over een situatie formuleert. Vb. De theorie is dat alle auto’s groen
zijn. Hypothese = als ik een auto tegenkom, dan zal die groen zijn. Nu moet je die hypothese testen in
de praktijk. Op straat zie je ook andere kleuren van auto’s en we houden bij hoe vaak we welke
kleuren zien. Met deze gegevens kunnen we een conclusie trekken over onze hypothese. Bij deze
laatste stap evalueren we het experiment dmv verificatie. Waar nodig kunnen we opnieuw beginnen
met de cyclus want we hebben een nieuwe observatie die leidt tot een nieuwe theorie.
ZANDLOPER MODEL van afstudeeronderzoek
ZANDLOPER MODEL
Je begint vrij breed, identificeren van onderzoekprobleem en daarbij opstellen van een relevante
onderzoeksvraag (H1), geeft richting naar de theorie en literatuur waarnaar we opzoek moeten om de
onderzoeksvraag te onderbouwen, stellen van hypothesen bij deductief onderzoek (H2) en bij H3 is de vraag
hoe gaan we die hypothesen toetsen, hoe gaan we de onderzoeksvraag uit H1 of hoe kunnen we deze
beantwoorden. Op het smalste punt vind de dataverzameling en analyse plaats. En vanaf daar wordt de
zandloper weer breder. H4 is een droge rapportage van de data en de analyse daarvan, wat heb je
waargenomen, zie je daar patronen in of zie je daar effecten in die je hebt gehypothetiseerd. H5 – terugblikken
hoofdstuk 1 en 2 op zijn breedst. Wat is de uitkomst door ons opgestelde hypothese, worden deze
ondersteund door de data of niet? En wat is het antwoord op de onderzoeksvraag en welke lering kunnen we
2
,daar uit trekken? Kunnen we de theorie daar een stukje mee verder brengen. Wat zou je in vervolg onderzoek
kunnen doen, wat zijn de aanbevelingen richting een manager.
Samenvatting reader 1.4 (p. 36–38). Onderzoeksproces: alle fasen
ONDERZOEKSPROCES
Wetenschappelijk onderzoek verloopt in 5 fasen.
1. Probleemstelling voorbereiding
2. Onderzoeksplan
3. Gegevensverzameling
4. Gegevensanalyse uitvoering
5. Rapportage
• FASE 1: Probleemstelling: probleemstelling bepalen. De onderzoeker belicht de algemene formulering
van het probleem en vormt uiteindelijk een afgebakende centrale vraag of probleemstelling. De
onderzoeker laat zich leiden door het doel wat de onderzoeker wil bereiken.
Hoofdstuk 1 ‘Inleiding’ van een scriptie.
• FASE 2: Onderzoeksplan: de onderzoeker bepaalt welk onderzoeksaanpak (strategie) het meest geschikt
is om de probleemstelling te beantwoorden. Zijn er nieuwe data/gegevens nodig of volstaan de
bestaande gegevens? Wie, wat en waar moet onderzocht worden + omzetting van begrippen in
meetbare variabelen (operationalisatie) + de keuze voor één of meer onderzoeksmethoden wordt
gemaakt. Er wordt omschreven hoe de data zullen worden geanalyseerd (analyseplan). Welke factoren
worden er met elkaar in verband gebracht, welke technieken zullen worden gebruikt om te beschrijven
of te verklaren? Ook denkend aan ethische, organisatorische, financiële en tijdsinrichting.
In de 2de fase worden de meeste beslissingen genomen: welke strategie, onderzoeksmethoden,
analyseplan, operationalisatie, ethische problemen, organisatorisch, financieel, tijdsinrichting,
literatuuronderzoek, etc.
Hoofdstuk 2 ‘Literatuurstudie’ van een scriptie.
• FASE 3: Gegevensverzameling: het onderzoeksplan wordt uitgevoerd, de onderzoeksopzet wordt
toegepast. Vragenlijsten (enquête) worden online ingevuld, interviews worden afgenomen.
Hoofdstuk 3 ‘Methodologie’ van een scriptie
• FASE 4: Gegevensanalyse: de verzamelde ruwe data worden voorbewerkt. Bijvoorbeeld bij een interview
moet een transcriptie worden uitgetypt. Voor dat de kwalitatieve gegevens kunnen worden
geanalyseerd, kan het nodig zijn de gegevens in een datamatrix in te voeren. Er wordt doormiddel van de
interpretatie van de data een antwoord verschaft op de probleemstelling. Survey onderzoek moeten de
ingevulde vragenlijst worden gecontroleerd op zaken als volledigheid en die moeten worden ingevoerd
in een database voor statische analyse.
Hoofdstuk 4 ‘Resultaten’ van een scriptie
• FASE 5: Rapportage: de onderzoeker presenteert de resultaten en conclusies aan vakgenoten of aan
opdrachtgever. In een schriftelijke rapportage wordt een vast stramien gevolg, met de hoofdstukken:
inleiding, theorie, methode, resultaten, discussie, resultaten en aanbevelingen (aangevuld met bijlage en
literatuurlijst).
Hoofdstuk 5 ‘Conclusies, discussie en aanbevelingen’ van een scriptie.
3
, 2. INTERNE CONSISTENTIE = kwaliteit van elke fase moet goed zijn + elk onderdeel moet onderling
samenhangen
De kwaliteit van het onderzoek wordt niet alleen bepaald door de kwaliteit van de afzonderlijke onderdelen,
maar ook door de onderlinge samenhang. Het is belangrijk dat beslissingen en onderdelen goed op elkaar
aansluiten = interne consistentie.
4