Europees recht (11e druk)
Prof. mr. R Barents
Hoofdstuk 1 Basisbegrippen van de Europese Unie blz. 2 t/m 4
Hoofdstuk 2 Europese economische integratie blz. 5 t/m 6
Hoofdstuk 3 Interne markt blz. 7 t/m 9
Hoofdstuk 4 Organisatie van de Europese Unie blz. 10 t/m 11
Hoofdstuk 5 Beleidsvoering en besluitvorming in de EU blz. 12 t/m 14
Hoofdstuk 6 Europese regelgeving en rechtspraak blz. 15 t/m 17
Hoofdstuk 7 Heffingen en belastingen blz. 18 t/m 19
Hoofdstuk 8 Productie handel en distributie blz. 20 t/m 22
Hoofdstuk 9 Beroeps- en bedrijfsuitoefening blz. 23 t/m 24
Hoofdstuk 11 Arbeid en sociaal beleid blz. 25 t/m 26
Hoofdstuk 14 Steunverlening aan ondernemingen blz. 27 t/m 28
Hoofdstuk 15 Overheidsopdrachten blz. 29
Jurisprudentie voor tentamen (Spaanse Aardbeien) blz. 30
1
,Hoofdstuk 1 Basisbegrippen van de Europese Unie
1.1 Internationale werking
1.1.1 Verdragen
Door het sluiten van verdragen krijgt de samenwerking tussen landen een georganiseerd karakter.
Een verdrag kent vijf belangrijke aspecten:
1. Omschrijving van het verdrag;
a. Een verdrag is een overeenkomst tussen staten waarbij deze ten opzichte van elkaar
bepaalde verplichtingen aangaan.
2. De totstandkoming van een verdrag bestaat uit drie fasen;
a. Onderhandeling
b. Ondertekening
c. Ratificatie
3. Benaming en structuur van een verdrag
a. Gebruikelijk is dat een verdrag begint met een preambule (=aanhef) waarin een aantal
plechtige overwegingen staan vermeld, waaruit blijkt wat de redenen waren om dit verdrag te
sluiten.
b. Andere woorden voor een verdrag zijn ook wel een overeenkomst, akkoord, conventie en
handvest.
c. Met de term ‘protocol’ wordt een aanvulling op een technische uitwerking van een verdrag
bedoeld.
4. Onderscheid tussen bilaterale en multilaterale verdragen
a. Bij een bilateraal verdrag voeren de staten veelal zelf uit wat zij in het verdrag hebben
afgesproken. Een aparte organisatie voor de uitvoering van een dergelijke
handelsovereenkomst is vaak niet nodig. Worden de betrekkingen complexer, bijvoorbeeld
doordat een groep van staten een (multilateraal) verdrag sluit en regelmatig overleg en
uitvoeringsmaatregelen nodig zijn, dan kan daartoe een internationale organisatie worden
opgericht.
5. Bindende werking van het verdrag
a. ‘pacta sunt servanda’ verdrag is altijd bindend
1.1.2 Internationale organisaties
Kenmerken en typen van internationale organisaties
Een internationale organisatie is een lichaam opgericht bij een verdrag en voorzien van één of
meer organen, met als taak het op een duurzame wijze behartigen van gemeenschappelijke
belangen van de deelnemende staten.
Men kan tussen de internationale organisaties een onderscheid maken naar hun taken:
1. Politieke organisaties (houden zich bezig met algemene betrekkingen tussen staten, vb. VN)
2. Militaire organisaties (afspraken over collectieve verdediging, vb. NAVO)
3. Economische organisaties (samenwerking met betrekking tot de internationale handel)
4. Sociale organisaties (houden zich bezig met arbeidsvoorwaarden, gezondheid en voedsel)
5. Technische organisaties (houden zich bezig met internationale postverkeer, energie,
metrologie, industriële eigendom, beheer van visbestanden, technische normalisatie, transport
en cultuur).
6. Rechtsprekende organisaties (vb. Europees Hof voor de Rechten van de Mens).
Er zijn twee soorten internationale organisaties:
1. Intergouvernementeel (De nationale regeringen hebben het voor het zeggen)
2. Supranationaal (Bepaalde bevoegdheden zijn door de nationale regeringen overgedragen aan
een autoriteit die boven de deelnemende staten staat. De organisatie kan dus haar wil
opleggen aan de lidstaten)
2
,Intergouvernementele organisaties
Intergouvernementele organisaties hebben een drieledig organisatiepatroon:
1. Het voornaamste is een algemene vergadering van regeringsvertegenwoordigers, ook wel de
Raad genoemd. Zij komen één keer per jaar bijeen.
2. Het tweede orgaan is het dagelijks bestuur, deze wordt gekozen door de Raad.
3. Het secretariaat, onder leiding van de secretaris-generaal.
Supranationale organisaties
De structuur van supranationale organisaties is veel complexer. Er is vaak sprake van een groot
aantal organen met allerlei specifieke bevoegdheden. Het gemeenschappelijke kenmerk van de
organisaties is dat zij veel meer en veel verdergaande bevoegdheden hebben dan
intergouvernementele organisaties. Deze kunnen betrekking hebben tot wetgeving, bestuur en
rechtspraak door organen van die organisatie. Onder bepaalde voorwaarden kan een organisatie
van dit type haar wil opleggen aan de deelnemende staten.
1.2 Hoofdlijnen van de Europese Unie
De Europese Unie is opgericht in 1993.
1.2.1 Lidstaten van de Europese Unie (EU)
De EU heeft thans 28 lidstaten. Toetreding van Turkije roept voor diverse lidstaten grote weerstand
op door de Islamitische cultuur. Economisch gezien zou Turkije een goede invloed hebben op de
EU. Dit omdat zij geografisch goed ligt en een snelgroeiende economie heeft.
1.2.2 Ontstaan van de Europese Unie
Het ontstaan van de Europese Unie kent drie fasen:
1. De periode van de Europese gemeenschappen (1952-1993)
1.De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-verdrag 1952)
2. De Europese Economische Gemeenschap (EEG-verdrag 1957
3. De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-verdrag 1957)
Deze drie verdragen zijn gesloten tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland
en Italië. Later kwamen het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken, Griekenland, Spanje,
Portugal, Zweden, Finland, Oostenrijk, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta,
Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije en Roemenië erbij.
2. De periode van de EU en de Europese gemeenschappen (1993-2009)
Het werkgebied van de EEG is uitgebreid tot onderwerpen zoals milieu, sociaal beleid,
infrastructuur, etc. In 1993 is de EEG veranderd in de EG en heet het verdrag sindsdien het
‘Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap’. De lidstaten begonnen samen te
werken. Sinds 2002 is het EGKS-verdrag na 50 jaar gestopt en zijn er twee gemeenschappen.
3. De Europese Unie (2009-heden)
Door het verdrag van Lissabon (sinds 1-12-2009) zijn de EG en de samenwerkingsverbanden
voor de buitenlandse politiek en defensie én voor justitie en politie, in één organisatie
ondergebracht: ‘De Europese Unie’.
1.2.3 De verdragen over de Europese Unie
De Europese Unie steunt hedendaags op twee verdragen:
1. Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU 1993)
2. Het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
In juni 2004 heeft de EU de Europese Grondwet ondertekend. Dit verdrag moest alle voorgaande
verdragen vervangen. In 2005 hebben de bevolkingen van Frankrijk en Nederland zich tegen de
ratificatie van de Europese Grondwet uitgesproken. Hierdoor is er een nieuw verdrag ontstaan, het
verdrag van Lissabon (2007). Er is veel van de Europese Grondwet overgenomen, behalve het
grondwettelijke taalgebruik. Dit verdrag is per 1-12-2009 in werking getreden. De EGA bestaat nog
steeds.
3
,1.2.5 Wat is de Europese Unie?
De Europese Unie is een vergaande supranationale organisatie. De bevoegdheden van de
lidstaten zijn overgedragen aan de EU. Dit is wel per beleidsterrein verschillend.
De Europese Unie is geen staat (art. 1 VEU), vormt steeds een hechter verband (art. 3 lid 1 VEU)
en verwezenlijkt gemeenschappelijke doelstellingen van de lidstaten (art. 1 VEU).
1.3 Recht van de Europese Unie
1.3.1 Wat is ‘recht van de Europese Unie’?
Het recht van de Europese Unie omvat alle rechtsregels in de twee verdragen, VEU en VWEU, en
alle besluiten van de instellingen van de EU die op grond van de regels in de verdragen zijn
vastgesteld. Ook behoort het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie tot het recht.
1.3.2 Enkele onderscheidingen
Er zijn twee onderscheidingen in het EU-recht:
1. Primair en secundair recht
Primair EU-recht omvat alle regels die zijn neergelegd in het VEU, VWEU en handvest.
Secundair EU-recht is het recht dat voortvloeit uit het primaire EU-recht, zijnde verordeningen,
richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen (art. 228 VWEU).
2. Materieel en institutioneel EU-recht
Materieel recht heeft betrekking op het beleid in de EU. Institutionele recht zijn alle rechtsregels
die gaan over de organisatie, het bestuur, de rechtspraak en de financiën van de EU.
1.4 Hoofdlijnen van het EU-recht
1.4.1 Inhoud van het EU-recht
Er zijn 5 grote terreinen waarop de EU actief is:
1. Interne markt (vrij verkeer van kapitaal, goederen, personen en diensten, effectieve
concurrentie). Bijv. mensen kunnen in een ander land binnen de EU gaan werken.
2. Economische en monetaire unie (afstemming economisch beleid lidstaten en
gemeenschappelijke munt in 19 lidstaten).
3. Gemeenschappelijke activiteiten (beleid in de handen van de EU, bijvoorbeeld op het gebied
van landbouw).
4. Justitie en politie (onder meer samenwerking op gebied van straf(proces)recht).
5. Externe betrekkingen (betrekkingen met andere landen en gemeenschappelijke handelspolitiek
en ontwikkelingssamenwerking).
1.4.2 Europees recht in de praktijk
Het Europees recht is:
- Recht van gemeenschappelijke overheid
- Een bron van wetgeving
- Van grote betekening voor de burger en ondernemer
4
, Hoofdstuk 2 Europese economische integratie
2.1 Wat is economische integratie?
Onder economische integratie wordt verstaan dat de economische grenzen tussen twee of meer
nationale economieën worden weggenomen. Daardoor ontstaat er vrij verkeer van goederen,
personen, diensten en kapitaal met als gevolg dat de economieën versmelten of integreren tot één.
De belangrijkste economische grenzen zijn:
1. Douanerechten en discriminerende belastingen
Douane rechten zijn financiële lasten op de invoer en soms ook op de uitvoer van goederen.
Door invoerrechten wordt de concurrentiepositie van het ingevoerde product op de nationale
markt verslechterd. Hetzelfde effect hebben discriminerende belastingen.
2. Kwantitatieve beperkingen
Kwantitatieve beperkingen zijn beperkingen van de invoer en soms ook van de uitvoer van
goederen naar hoeveelheid of naar waarde.
3. Deviezenrestricties
Deviezenrestricties zijn beperkingen op de overmakingen van geld van het ene land naar het
andere.
4. Vergunningen
Door het aanbieden van diensten aan een vergunning te onderwerpen, kan de economische
activiteit vanuit een ander land worden beperkt.
5. Nationaliteitsvereisten
Wanneer voor een bepaald beroep een nationaliteitseis wordt gesteld, kunnen onderdanen van
andere landen dit beroep niet uitoefenen.
6. Vestigingsvereisten
Door te eisen dat een ondernemer of een onderneming in het land gevestigd moet zijn, kan het
aanbieden van diensten van over de grens worden tegengegaan.
7. Aanbestedingsregels
Aanbestedingen door de overheden zijn een zeer belangrijke bron van economische activiteit.
8. Steunmaatregelen
Door de eigen industrie financieel te ondersteunen, wordt de concurrentiepositie daarvan ten
opzichte van het buitenland versterkt.
Gemeenschappelijke kenmerk van voornoemde economische grenzen is dat een nationaal product
of een nationale dienst gunstiger wordt behandeld dan buitenlandse goederen of diensten. Dit heet
protectionisme. Buitenlandse goederen of diensten worden gediscrimineerd.
2.1.2 Vrij verkeer
Worden de belemmeringen in het grensoverschrijdende verkeer verminderd of zelfs geheel
weggenomen, dan kan de internationale handel in goederen en diensten toenemen en worden
grensoverschrijdende investeringen mogelijk. Het wegnemen van deze economische grenzen heet
liberalisatie. Het gevolg van liberalisatie is economische integratie. De nationale economieën
versmelten tot één groot geheel. Er kan een vrij verkeer van personen, kapitaal, diensten en
goederen ontstaan. Hierdoor vindt er meer concurrentie plaats en ondervindt de consument
prijsvoordelen. De nationale markten raken daardoor steeds meer met elkaar vervlochten
(marktintegratie). Deelnemende staten worden afhankelijk van wat er in andere staten plaatsvindt
(economische interdependentie). Voorgaande zorgt ervoor dat ook het beleid in toenemende mate
op elkaar zal worden afgestemd (beleidsintegratie).
5