Faccini Dori
1. Harmonisatie van wetgevingen ° Bescherming van consument bij buiten
verkoopruimten gesloten overeenkomsten ° Richtlijn 85/577 ° Artikelen 1, lid 1, 2 en 5
° Aanwijzing van begunstigden en vaststelling van minimumtermijn voor uitoefening
van recht van afstand ° Onvoorwaardelijkheid en nauwkeurigheid
(Richtlijn 85/577, art. 1, lid 1, 2 en 5)
2. Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Rechtstreekse werking ° Grenzen °
Mogelijkheid om richtlijn in te roepen tegenover particulier ° Uitgesloten
(EEG-Verdrag, art. 189)
3. Harmonisatie van wetgevingen ° Bescherming van consument bij buiten
verkoopruimten gesloten overeenkomsten ° Richtlijn 85/577 ° Mogelijkheid om bij
ontstentenis van omzettingsmaatregelen recht van afstand in te roepen tegenover
particulieren ° Uitgesloten
(EEG-Verdrag, art. 189, derde alinea; richtlijn 85/577, art. 1, lid 1, 2 en 5)
4. Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten °
Noodzaak doeltreffendheid van richtlijnen te verzekeren ° Verplichtingen van
nationale rechterlijke instanties
(EEG-Verdrag, art. 189, derde alinea)
5. Gemeenschapsrecht ° Aan particulieren toegekende rechten ° Schending door Lid-
Staat van verplichting tot omzetting van richtlijn ° Verplichting om aan particulieren
veroorzaakte schade te vergoeden ° Voorwaarden ° Modaliteiten van vergoeding °
Toepassing van nationaal recht
(EEG-Verdrag, art. 189, derde alinea)
Samenvatting
1. De artikelen 1, lid 1, 2 en 5 van richtlijn 85/577 betreffende de bescherming van de
consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, zijn onvoorwaardelijk
en voldoende nauwkeurig wat betreft de aanwijzing van de begunstigden en de
vaststelling van de minimumtermijn voor de kennisgeving van afstand van een buiten
een verkoopruimte gesloten overeenkomst. Ook al verlenen de artikelen 4 en 5 van de
richtlijn de Lid-Staten een zekere beoordelingsmarge wat de bescherming van de
consument betreft wanneer de handelaar de mededeling over het recht tot opzegging
niet heeft gedaan, en eveneens wat de vaststelling van de termijn voor afstand en de
desbetreffende modaliteiten betreft, deze beoordelingsmarge sluit immers niet uit, dat
minimumrechten kunnen worden vastgesteld waarin hoe dan ook ten behoeve van de
consumenten moet worden voorzien.
2. De mogelijkheid om tegenover overheidsorganen richtlijnen in te roepen, is
gebaseerd op het dwingende karakter dat artikel 189 EEG-Verdrag aan de richtlijn
toekent, doch uitsluitend ten aanzien van elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is, en
strekt ertoe te voorkomen, dat een staat voordeel heeft bij zijn miskenning van het
gemeenschapsrecht. Het zou immers onaanvaardbaar zijn dat de staat, die door de
gemeenschapswetgever wordt verplicht bepaalde voorschriften vast te stellen om zijn
betrekkingen, of die van de overheidsorganen, met particulieren te regelen en om deze
particulieren aanspraak op bepaalde rechten te verlenen, met een beroep op de niet-
nakoming van zijn verplichtingen de particulieren deze rechten kan ontzeggen.
Zou dit beginsel worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen particulieren, dan zou dit
erop neerkomen, dat aan de Gemeenschap de bevoegdheid wordt toegekend de
particulieren met onmiddellijke werking verplichtingen op te leggen, terwijl zij dit alleen
kan, wanneer haar de bevoegdheid is toegekend om verordeningen vast te stellen.
Wanneer maatregelen tot omzetting in nationaal recht dus niet binnen de
voorgeschreven termijnen zijn vastgesteld, kan een particulier niet met een beroep op
een richtlijn stellen een recht te hebben ten opzichte van een andere particulier en dit
voor de nationale rechter geldend maken.