Aantekeningen Inleiding Onderwijssociologie
College 6 februari
Wat is sociologie?
“Sociologie is de studie van het menselijke, sociale leven, van menselijke groepen en maatschappijen.
Het is een overweldigende en dwingende onderneming omdat het over ons eigen handelen als sociale
wezens gaat. De sociologie heeft een zeer breed belangstellingsveld, van de analyse van kortstondige
ontmoetingen van mensen op straat tot onderzoek naar globale sociale processen.” – Anthony
Giddens (1938)
Sociologie gaat door sociaal samenleven en de mens is door en door sociaal. Ons hele leven staan we
in contact met andere mensen en andere mensen zijn nodig om te overleven (sociale dieren). Deze
sociale processen (mensen om je heen dragen bij aan de keuzes die je maakt in je leven en hebben
invloed op de mens- afhankelijkheidsrelaties), worden bestudeerd door sociologen.
Sociologen hebben een breed belangstellingsveld, dus zowel geïnteresseerd in micro processen
(interacties tussen individuen) als macro processen (sociale systemen, groepen, instellingen).
Sociologie is de studie van het menselijke, sociale leven, van menselijke groepen en maatschappijen. –
Anthony Giddens (1938)
Sociologen zijn ‘hokjesdenkers’, het gaat om groepen mensen en mensen in deze groepen plaatsen.
Er wordt gekeken naar sociale posities, waardering op kenmerken en sociale status. Het gaat ook om
in- en uitsluitingsmechanismen, wordt de mens in de groep opgenomen of wordt diegene
uitgesloten? Ook wordt er gekeken naar de sociale positie, de positie van de mens in de
maatschappij en de verwachtingen daarbij. Daarnaast wordt de sociaaleconomische status van de
leerlingen bestudeerd en de bijbehorende sociale ongelijkheid.
Belangrijke begrippen in de onderwijssociologie
Stratificatie: de wijze waarop de ongelijkheid in de samenleving vorm krijgt. Gaat over het feit dat je
mensen kan indelen in sociale lagen, waartussen ongelijkheid ontstaat.
Sociale klasse: strata (grootschalige groepen in de samenleving) waarvan de leden een
overeenkomstige economische positie hebben (SES).
Thema’s en vragen in de onderwijssociologie
Thema’s voorbeelden:
› Stratificatie in relatie tot onderwijsuitkomsten (SES, sekse, etniciteit)
› Gelijkheid van kansen (leeftijd ‘sortering’, verwachtingen docent)
› Schooluitval en de oorzaken daarvan
› Straffen en belonen in het onderwijs
Sociologische vragen voorbeelden:
› Hoe komt het dat kinderen uit sommige bevolkingsgroepen zijn ondervertegenwoordigd op
het VWO/gymnasium?
› Wat voor kenmerken hebben kinderen die uitvallen op school?
Problemen bij definiering van de sociologie
› Een relatief jong vakgebied (circa 150 jaar)
› Geen consensus onder sociologen
› Een breed vakgebied: veel onderwerpen, methoden, subgebieden
› Definities vaak niet onderscheidend (van onderwijswetenschappen/filosofie/politicologie)
1
,In plaats van één definitie focust Elchardus et al op:
› Een werkdefinitie: ‘de wetenschap van het samenleven’
› Een uitgangspunt: alles is contingent, maar niet arbitrair
› Het vraagstuk van de sociale orde
› Taken en houding van een socioloog
Het ontstaan van de sociologie
› Ongeveer 150 jaar geleden ging de samenleving van een agrarische samenleving naar een
industriële samenleving. Dit was een grote omkeer.
› Eerder werkten mensen voornamelijk op de boerderij, later werd dit verplaatst naar
fabrieken. Hierdoor gingen mensen zich in grote mate in de stad vestigen (urbanisatie). Er
kwamen toen vragen op: hoe zijn de arbeidsomstandigheden en wat moeten we daaraan
doen?
› De samenleving veranderde van een standenmaatschappij naar een klassenmaatschappij
(meritocratie). Er kwam hierdoor ook mobiliteit, men kon door eigen prestaties en
verdiensten een andere positie in de samenleving aannemen. De visie dat de positie door
God gegeven was, veranderde in het idee dat men zelf de positie kon veranderen. Men kreeg
de kans om hogerop te komen en kennis te vergaren met behulp van rede. Wat de kerken
zeiden werd hierdoor niet gelijk als waarheid aangenomen.
› Industrialisatie, de verdwijning van de standenmaatschappij en het verlicht denken waren
onderdeel van de opkomst van de moderne samenleving (modernisering). Hierdoor kwamen
er ook nieuwe maatschappelijke problemen, zoals armoede, vervuiling en kinderarbeid.
› Door de industrialisatie kon er meer en sneller geproduceerd worden, wat leidde tot meer
ongelijkheid in de samenleving. Hierdoor was er toenemende interesse in de maatschappij
en toenemende behoefte aan kennis over de maakbaarheid van de samenleving.
› Om maatschappelijke problemen op te lossen en in kaart te brengen, was er onderzoek en
data nodig. Op basis hiervan werden verbeterplannen opgesteld en dat was het begin van
het ontstaan van de sociologie.
De belangrijkste les van de sociologie
“Alles is contingent, maar daarmee nog niet arbitrair “
› “Alles is contingent” betekent: De sociale orde had ook anders kunnen zijn (gewoonten/
handelingswijzen/ opvattingen/de vorm van instellingen kunnen anders zijn)
› Er zijn denkbare alternatieven.
› Het besef dat onze samenleving, zoals we die nu kennen, er ook anders had kunnen uitzien.
› Voorbeeld: hoger onderwijssysteem in de VS en Nederland. Beide landen hebben een
systeem voor het hoger onderwijs, maar de invulling hiervan verschilt sterk. Dit is wat er
bedoeld wordt met contigent.
› “Maar daarmee nog niet arbitrair” betekent: hoewel het anders had kunnen zijn, zijn er
goede redenen waarom het gevormd is zoals het is.
› Instellingen en handelingswijzen niet toevallig geordend
› Voorbeeld: hoger onderwijssysteem in de VS en Nederland. Waarom is het Amerikaanse
systeem zo ingericht dat het zo duur is? De redenen daarvoor is het onderliggende
mensbeeld en de maatschappelijke visie wat men heeft. In Nederland is gelijkheid en gelijke
kansen belangrijk, Hierdoor is in Nederland het schoolsysteem zo ingericht, dat er gelijke
kansen worden gegeven.
› De manier waarop we samenleven is niet vanzelfsprekend, maar ook niet toevallig.
2
, Hoorcollege 1
Doel van de sociologie: onderzoeken hoe mensen samenleven en hoe het komt dat ze zo
samenleven. Waarom zijn er bepaalde keuzes gemaakt en waarom zijn die het meest waarschijnlijk?
Welke omstandigheden, sociale verhoudingen en ideeën droegen hieraan bij? Hierin wordt er
gekeken naar twee problemen:
- Het probleem van de niet-arbitraire contingentie: welke eigenschappen van de samenleving
zijn niet vanzelfsprekend en waarop is dat gebaseerd? Er zijn hiervoor drie mogelijke
oorzaken die invloed hebben op de inrichting van de samenleving (in het boek “de
legitimerende derden”):
De natuur: de maatschappelijke organisatie is gebaseerd op onze fysieke eigenschappen
en behoeften (bijv. onze ziektes/beperkingen/wat we willen). We weten niet precies wat
door de natuur wordt bepaald. De natuur is dus een non contingentie, maar natuurlijke
aanleg is niet alles bepalend.
De geschiedenis: een samenleving leeft met het verleden, de keuzes die gemaakt zijn
voor een deel bepalend voor de maatschappelijke organisatie. Het blijft onduidelijk
welke beperkingen er zijn opgelegd en hoe dwingend die beperkingen zijn.
De samenhang: instituties kunnen verschillende vormen aannemen, maar de vorm die ze
aannemen moeten passend zijn bij andere instituties en bij de rest van de samenleving.
Bijvoorbeeld: gezinssamenstelling past zich aan aan de omgeving (bijvoorbeeld in de stad
kleine gezinnen). Er is dus een samenhang tussen economie en gezin, maar die
samenhang bepaald niet volledig hoe het gezinsmodel eruitziet.
- Het probleem van de sociale orde. Het besef dat onze samenleving anders kan zijn dan nu is
een belangrijke voorwaarde voor sociale verandering en beleid wat de samenleving beter
moet maken. Dit levert een probleem op voor de sociale orde. Sociale orde is het geheel van
machtsverhoudingen, wetten, regels, gewoonten en instituties die bepalen hoe onze
samenleving werkt. De sociale orde is in zekere mate voorspelbaar en leefbaar. Het
sociologisch probleem van de orde gaat over de naleving van de regels die er zijn en om de
manier waarop we voorkomen dat verandering in de samenleving wordt geaccepteerd en
nageleefd. Contingentie: de sociale orde kan ook een andere invulling hebben.
Rousseau: hoe kan men andere mensen ertoe brengen de wet te volgen en hoe zijn de
rechtstaat en de sociale orde mogelijk als iedereen zich ervan bewust is dat het allemaal
conventies en constructies zijn? Religie beheerst niet meer de sociale orde, maar dan
wordt het toch een rotzooi? Hoe gaan we ervoor zorgen dat iedereen zich aanpast?
Visies van sociologen
› Auguste Comte: “sociale orde door positivisme”
Een van de grondleggers van de sociologie. Kennis moet uitsluitend verworven zijn door
observaties en empirie. Sociale wetenschappen moeten op dezelfde methode verkregen zijn
als natuurwetenschappen. Er zijn wetten van het sociale leven die de samenleving
beheersen en voorschrijven hoe de samenleving eruitziet. Er kunnen dus theorieën opgesteld
en getoetst worden. Menselijk handelen en samenleven moeten worden geleid door de
logica en de wetenschap. De oplossing van het probleem van de sociale orde is volgens
Comte de redelijkheid van de mens in de positivistische wetenschap.
› Jürgen Habermas: “sociale orde door de rede”
Kritiek op Comte: wetenschap geeft kennis, maar geen richting aan. De wetenschap kan ons
dingen geven die we kunnen doen, maar niet welke dingen we kunnen doen. Hoe kiezen we
bijvoorbeeld hoeveel uren we besteden aan een bepaald vak in het onderwijs? De
wetenschap kan ons hierover informatie geven, maar niet concreet hoeveel uur voor frans
en voor wiskunde. Volgens Habermas kunnen we een stap verder komen door open
communicatie, als dit lukt kunnen de redelijke mensen het eens worden over
beleidsprioriteiten. Als die consensus is bereikt, kan er sociale orde ontstaan.
› Niklas Luhmann: “sociale orde door het arbitraire te aanvaarden”
3