CA DIVERSITEIT HOOFDSTUK 6
6.2
Communicatie: het actief en meer of minder bewust proces van informatie ontvangen en
overdragen, zowel verbaal als non-verbaal.
Twee niveaus
o Inhoudsniveau (meer expliciet): streven naar de informatie inhoudelijk zo helder te
maken dat deze onafhankelijk is van de realtie tussen de gesprekpartners.
o Betrekkingsniveau (meer impliciet): zegt iets over de relatie die de gesprekpartners
met elkaar hebben.
Twee vormen
o Impliciete communicatie: vorm waarbij niet kan worden uitgegaan van letterlijke
inhoud, voor een juiste interpretatie moet er kennis zijn over de spreker, de groep
waartoe deze behoort en de context waarin gesproken wordt.
o Expliciete communicatie: vorm die betrekking heeft op boodschappen waarbij voor
een juiste interpretatie kan worden volstaan met de inhoud van de boodschap
Communicatie ruis: als de boodschap niet goed is overgebracht van zender naar ontvanger.
Metacommunicatie: het praten over communicatie en over betekenissen.
Luisteren:
Passief luisteren: binnenkomende informatie wordt geabsorbeerd door de ontvanger (bv.
Cassetterecorder)
Actief luisteren: ontvanger probeert zich te verplaatsen in de ander, belangrijke kwaliteiten:
o Intensiteit: inzet die je toont om te luisteren.
o Empathie: (proces waarbij je als lusiteraar) de gevoelens, gedachten en de
geschiedenis van een ander willen leren kennen.
o Acceptatie: niet meteen oordelen, iemand laten uitspreken en dat wat gezegd wordt
niet gelijk beoordelen.
o Compleetheid: het proberen een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de ander,
dit d.m.v. non-verbale signalen, vragen stellen, parafraseren en proberen te
begrijpen en niet proberen begrepen te worden.
6.3
Taal:
Afgesproken taal: meestal gesproken taal, de betekenis van woorden is te decoderen
(woorbenboek). Andere vormen: pictogrammen, uitdrukkingen en gebaren binnen een
bepaalde (sub)cultuur.
Analoge taal: meestal niet-afgesproken, vaak non-verbale communicatie, zoals lichaamstaal.
Bijv. gerbuik van ruimte of manier van emotie tonen.
, Non-verbale taal: verschillende aspecten van belang bij non-verbale taal en communicatie, vooral
m.b.t. communicatie ruis. Alle aspecten zijn per cultuur verschillend, in elk land zijn er weer anderen
gewoonten. (uitleg achter begrippen nodig?)
Timing: gesprek beginnen met het belangrijkste of juist het belangrijkste tot laatst bewaren.
Oogcontact: de duur van oogcontact wordt in verschillende culturele contexten anders
gewaardeerd.
Mimiek: gezichtsuitdrukking, weinig mimiek geeft in het Westen de indruk van
betrouwbaarheid en beheersing, in andere culturen kan het een belangrijke ondersteuning
van communicatie zijn.
Begroetingsrituelen: in elke cultuur zijn de begroetingen anders, bv. In Zuid-Afrika
vredeshandruk, Ethiopië schouders afwisselend tegen elkaar aandrukken, Nederland
“gewone” handdruk, Turkije/Noord-Afrika mannen kussen elkaar.
Gebaren: elke cultuur heeft eigen gebaren, denk aan het roepen om de ober in verschillende
landen.
Houding:
Stemgebruik:
Alternatieve taal: geeft uitdrukking aan iets wat we rationeel niet kunnen bevatten, kenmerkend is
de symbolische betekenis ervan. Er zijn verschillende voorbeelden van alternatieve taal:
Rituelen:wordt verwezen naar een diepere betekenislaag en heeft een symbolische waarde.
Meestal markeren rituelen een overgang in het leven van mensen (bruiloft, begrafenis,
babyshower).
Metaforen: in de letterkunde een stijlfiguur waarmee je een beeld schetst met dat wat je
zegt, waarbij het beeld een overheenkomst heeft met wat je bedoelt te zeggen.
Verhalen: ?
Kader 6.10 Johari-venster