ONDERWERPEN TENTAMEN MTO
1. Fundamenteel (zuiver), toegepast managementwetenschappelijk onderzoek
Als je fundamenteel onderzoek doet, richt je je vooral op kennisverwerving en niet zozeer op de
toepassing van die kennis in de praktijk. Dit is een zeer wetenschappelijke methode die vaak wordt
ingezet bij universitair onderzoek. Fundamenteel onderzoek staat tegenover toegepast onderzoek, dat
juist gericht is op aanbevelingen doen voor de praktijk. De scheiding tussen fundamenteel en toegepast
onderzoek is meestal niet zo strikt, want fundamenteel onderzoek resulteert vaak in praktische
toepassingen.
Vb. Met fundamenteel onderzoek kun je bijvoorbeeld het effect van radioactieve straling op de
menselijke genen onderzoeken. Met toegepast onderzoek kun je deze resultaten vervolgens naar de
praktijk vertalen.
Vb. Het studiecentrum autisme onderzoekt de sociale competenties van jonge kinderen met een autisme
spectrum stoornis. fundamenteel onderzoek wil (nieuwe) kennis uitbreiden en nieuwe inzichten krijgen
in processen en structuren.
Vb. Reduceren van verspilling in productieprocessen in algemene zin.
Uit toegepast onderzoek komen conclusies en aanbevelingen naar voren die direct toepasbaar zijn in de
praktijk. Het is ook mogelijk om met het onderzoek producten of methoden te ontwerpen die in de
praktijk kunnen worden toegepast. Als je een scriptie schrijft voor een bedrijf kom je al snel uit op
toegepast onderzoek. Dit type onderzoek is de tegenhanger van fundamenteel onderzoek.
Vb. Stel dat het effect van radioactieve straling op menselijke genen bekend is. Dan kun je met toegepast
onderzoek meehelpen om geneesmiddelen te ontwikkelen voor ziektes die door die straling veroorzaakt
worden. Dit is een toepassing voor de praktijk.
Vb. Het studiecentrum autisme werkt mee aan de ontwikkeling van App die kinderen met een autisme
spectrum stoornis ondersteunen in sociale contacten. toegepast onderzoek zoekt een oplossing voor
problemen, je ontwikkelt kennis, producten, methoden en past die toe in de praktijk
Vb. Reduceren van verspilling in een productieproces in een bepaalde organisatie.
1
, Kenmerken wetenschappelijk onderzoek:
• Het onderzoek heeft betekenis en waarde voor de maatschappij in brede zin.
• Het onderzoek moet wetenschappelijk relevant en wetenschappelijk verantwoord zijn.
• Het onderzoek verzamelt en interpreteert data systematisch om op deze manier specifieke nieuwe
kennis te verkrijgen.
2. Correlatie (samenhang tussen variabelen) = kwaliteit van onderzoek
Een statistische correlatie is nog geen oorzakelijk verband. Er zijn 4 algemene mogelijkheden
wanneer er 2 verschijnselen samenhangen (z= zenuwaandoening, c=chemische stof in bloed):
1. De correlatie ontstaat doordat C een bijdrage levert aan de totstandkoming van Z
2. De correlatie ontstaat doordat Z een bijdrage levert aan de totstandkoming van C
3. De correlatie ontstaat doordat een derde factor zowel C en Z teweegbrengt
4. De correlatie berust op toeval of op logische samenhang.
2
, Wanneer je een verband vindt, is dit dan een causaal verband? Daarvoor kijk je na of de onafhankelijke
variabele daadwerkelijk van invloed is op de afhankelijke variabele. Vaak vinden we wel een correlatie,
dus een samenhang tussen twee verbanden, maar dat is nog geen causaal verband.
3. Causaliteit (oorzaak-gevolg) = kwaliteit van onderzoek
Als we een verschijnsel willen verklaren, moeten we denken in oorzaak-gevolg. Een causaal verband gaat
over het oorzaak -> gevolg relatie. Dit is causaliteit.
Wie een oorzakelijk verband tussen X (oorzaak) en Y (gevolg) aannemelijk wil maken moet voldoen aan
drie eisen:
1. De vermeende oorzaak beweegt mee met het gevolg (als X stijgt, dan stijgt Y ook, idem daling).
2. De vermeende oorzaak X treedt in de tijd eerder op dan het gevolg Y.
3. Het statistische verband tussen X en Y is niet ontstaan doordat een andere variabele de samenhang tot
stand brengt. Er zijn geen alternatieve, mogelijke oorzaken aanwezig of actief.
Een verklaring houdt dus altijd meer in dan alleen het aantonen van een samenhang
Unicausaliteit (1 oorzaak – 1 gevolg). Een verschijnsel wordt doorgaans in verband gebracht met meer dan 1
oorzaak multicausaliteit (verschillende oorzaken – 1 gevolg). Meerdere oorzaken hebben hetzelfde gevolg.
Bij kwantitatief onderzoek is de taak om de effecten van de verschillende variabelen in te schatten. De schatting
wordt efficiënter en preciezer wanneer er gebruik wordt gemaakt van meervoudige regressie. Ook moet er
worden gekeken of er een wisselwerking is tussen de variabelen. Er is ook een mogelijkheid dat er twee
variabelen worden beïnvloedt door een derde (modererende variabele).
Bij het valideren van de resultaten komt de causaliteit terug bij de ‘interne validiteit’
4. Validiteit (soorten) en betrouwbaarheid + bedreigingen
Betrouwbaarheid en validiteit staan centraal bij oordelen over de kwaliteit van onderzoek in de
natuurwetenschappen en kwantitatief onderzoek in de sociale wetenschappen.
Validiteit
Validiteit geldt als de meest algemene en belangrijkste kwaliteitseis die aan een onderzoek
gesteld wordt. Het verwijst naar de geldigheid van de onderzoeksresultaten als gevolg van de
onderzoeksopzet en de manier van meten/waarnemen. Validiteit betekend de mate waarin
er daadwerkelijk gemeten is wat men wilde meten. Verwijst naar de geschiktheid van de gebruikte
maatregelen (measures), de nauwkeurigheid (accuracy) van de analyse van de resultaten en de
generaliseerbaarheid van de bevindingen: meten we wat we willen meten? Meten we daadwerkelijk wat
we beogen te meten? De mate waarin de gebruikte onderzoeksmethoden correct zijn toegepast; de
juistheid van de resultaten; en de veralgemening van de conclusies/bevindingen.
Validiteit kan opgedeeld worden in 4 criteria (Yin, 2009):
• Constructvaliditeit, measurement validity: Meten wat men beoogt te meten. Constructvaliditeit gaat
over of je meet wat je wilt meten. Geeft aan in hoeverre het instrument/onderzoeksmethode datgene
meet wat beoogd wordt te meten. De vraag of we met de waarnemingen in een onderzoek wel op een
goede manier de begrippen en variabelen afdekken. Stel dat je het prijsimago wilt meten van een
supermarkt, hoe meet je dan het begrip prijsimago? Uit welke onderdelen bestaat het? Hiervoor kun
je het beste in je theoretisch kader ingaan op de kernbegrippen waar je onderzoek naar gaat doen. Bij
het operationaliseren van een begrip kun je dan altijd terugverwijzen naar de theorie. Je kunt je dan
baseren op wat andere onderzoekers al hebben uitgedacht over het begrip, dat zorgt voor minder
willekeurigheid (het is niet alleen maar jouw idee) en hogere validiteit.
- Het theoretisch kader is dé plek waar je de variabelen uit je onderzoek goed uitdiept. Baseer
hierop de operationalisatie van je begrippen in de methode.
Operationalisatie = omzetten van begrippen in meetbare variabelen; stappen aan te geven die u
van plan bent om te nemen om de onderzoeksvraag te beantwoorden.
- Indien je gebruik wilt maken van een enquête of vragenlijst in je onderzoek, dan raad ik je aan om
eerst uit te zoeken of er al bestaande gevalideerde vragenlijsten zijn die jouw onderwerp meten.
Dan weet je zeker dat je meet wat je wilt meten. Indien je zelf een vragenlijst moet opstellen,
baseer je vragen dan weer op je theoretisch kader.
3
,• Interne validiteit: Causale relaties tussen variabelen, consistentie. Zorgt voor consistentie tijdens een
onderzoeksproject door continue bij te houden wat je doet. Bij interne validiteit is het de vraag of de
gevonden verklaringen correct zijn. Kloppen deze wel? Zijn er andere verklaringen mogelijk? Zijn de
gevonden verklaringen correct? Wanneer je een verband vindt, is dit dan een causaal verband?
Daarvoor kijk je na of de onafhankelijke variabele daadwerkelijk van invloed is op de afhankelijke
variabele. Vaak vinden we wel een correlatie, dus een samenhang tussen twee verbanden, maar dat is
nog geen causaal verband. Bij interne validiteit speelt de vraag naar causaliteit.
Bij het valideren van de resultaten komt de causualiteit terug bij de ‘interne validiteit’
- Bij een experiment is er interne validiteit, dit is de mate waarin de resultaten van een experiment
kunnen worden toegeschreven aan de manipulatie in plaats van aan eventuele gebreken in het
onderzoeksdesign (dit is het geval bij een laboratoriumexperiment).
• Externe validiteit: Generaliseren van resultaten. Externe validiteit gaat over de mate waarin je
onderzoek te generaliseren valt. Verwijst naar de vraag of uw gegevensverzamelingstechnieken en
analytische procedures consistente bevindingen zouden opleveren als ze door u bij een andere
gelegenheid zouden worden herhaald of als ze door een andere onderzoeker zouden worden
gerepliceerd. In hoeverre zijn de gegevens van de onderzochte bedrijven representatief voor andere
organisaties? In hoeverre zijn de gegevens uit het onderzoek generaliseerbaar voor andere groepen?
Als de resultaten alleen maar geldig zijn voor de onderzochte groep, dan is er niet voldaan aan de eis
van externe validiteit.
- Bij een experiment is de externe validiteit veel moeilijker vast te stellen bij het uitvoeren van
onderzoek in het veld.
• Betrouwbaarheid, reliability: Zelfde resultaten onder andere omstandigheden, replicatie en
consistentie. De stabiliteit van het onderzoek. Betrouwbaarheid gaat over in hoeverre een onderzoek
dezelfde uitkomsten heeft indien het opnieuw wordt uitgevoerd. Stel dat een medestudent of
onderzoeker jouw onderzoek herhaalt, krijgt hij of zij dan dezelfde of heel andere uitkomsten? Het
verschil tussen (construct)validiteit en betrouwbaarheid: als een weegschaal consequent 5 KG teveel
aangeeft, dan zijn de metingen niet valide (klopt niet), maar wel betrouwbaar (telkens dezelfde
uitkomst bij herwegingen).
4
,Betrouwbaarheid, reliability: wijst naar replicatie (replicate) en consistentie (consistency). Als een
onderzoeker in staat is om een eerder onderzoeks ontwerp te repliceren en dezelfde bevindingen te
bereiken, dan wordt het onderzoek als betrouwbaar beschouwd.
Komen andere onderzoekers tot dezelfde uitkomst/conclusie? Het onderzoek is betrouwbaar als een
onderzoeker het eerdere onderzoeksopzet kan repliceren en tot dezelfde bevindingen/conclusie komt
(replicatie en consistentie).
Bij betrouwbaarheid wordt er onderscheid gemaakt tussen interne- en externe betrouwbaarheid:
• Interne betrouwbaarheid: verwijst naar het waarborgen van consistentie tijdens een
onderzoeksproject. Wordt bereikt door bijv. meerdere onderzoekers in te zetten bij het afnemen van
interviews en voor het analyseren van gegevens om deze te kunnen beoordelen. Consistentie wordt
bereikt door te verzekeren dat in iedere fase van het onderzoek memo’s te schrijven om de stabiliteit
te bevorderen in de manier waarop de gegevens worden gecodeerd, geanalyseerd en worden
geïnterpreteerd.
• Externe betrouwbaarheid: verwijst naar de vraag of technieken voor het verzamelen van gegevens en
analytische procedures consistente bevindingen zouden opleveren als ze bij een andere gelegenheid
herhaald zouden worden. Het waarborgen van betrouwbaarheid is niet perse eenvoudig en er zijn een
aantal bedreigingen voor de betrouwbaarheid. Onderzoek dat onbetrouwbaar is wordt ongeldig
verklaard. De bedreigingen houden in dat er methodologische striktheid moet zijn in de manier
waarop er onderzoek bedacht wordt en wordt uitgevoerd om bedreiging van de betrouwbaarheid te
voorkomen. Er moet op een transparante manier worden gerapporteerd, zodat andere kunnen
oordelen en te repliceren. Betrouwbaarheid is een belangrijk kenmerk van onderzoekskwaliteit.
Bedreigingen voor betrouwbaarheid:
• Deelnemersfout (participant error): elke factor die het functioneren van een deelnemer nadelig
beïnvloedt.
• Participant bias: elke factor dat een valse reactie veroorzaakt.
• Onderzoeksfout (researcher error): elke factor die de interpretatie van de onderzoeker verandert.
• Onderzoeksbias (researcher bias): elke factor die vooringenomenheid veroorzaakt in de registratie van
antwoorden door de onderzoeker.
Bedreigingen voor interne validiteit:
• Gebeurtenis recent/verleden (past or recent events): een gebeurtenis die de perceptie van de
deelnemers verandert.
• Testen (testing): de impact van testen op de meningen en acties van deelnemers
• Onderzoeksinstrument (instrumentation): De impact van een verandering in een
onderzoeksinstrument tussen verschillende fasen van een onderzoeksproject die de vergelijkbaarheid
van resultaten beïnvloeden.
• Mortaliteit (morality): de impact van deelnemers die zich terugtrekken uit onderzoeken.
• Rijping (maturation): De impact van een verandering in deelnemers buiten de invloed van het
onderzoek die van invloed is op hun houding of gedrag.
• Dubbelzinnigheid over causale richting (ambiguity about causal direction): Onduidelijkheid over
oorzaak en gevolg.
5
,Validiteit (validation) is het proces van het verifiëren van onderzoeksgegevens, analyses en interpretatie
om de geldigheid, geloofwaardigheid en authenticiteit vast te stellen. Er zijn twee validiteitstechnieken
die de kwaliteit van een onderzoek kunnen vaststellen:
• Triangulatie (triangulation): het gebruik van meer dan een gegevensbron en methode van verzameling
om de validiteit/geloofwaardigheid/authenticiteit van onderzoeksgegeven, analyse en interpretatie te
bevestigen. Voor interprevisten is de waarde van het gebruik van triangulatie dat het diepte, breedte,
complexiteit en rijkdom aan hun onderzoek toevoegt.
• Validatie van deelnemers of leden (participant of member validation): het nemen of terugsturen van
onderzoeksgegevens naar deelnemers om hen in staat te stellen er commentaar op te geven en deze
te corrigeren om ze te valideren.
Om de validiteit van de metingen aan te tonen past de onderzoeker altijd volgende toe:
• schaalanalyse (reliability analysis)
• een factoranalyse
• correlatieanalyse toe.
Validiteitsproblemen:
• Non-response: het probleem van mensen/organisaties die niet bereid zijn om mee te werken aan het
onderzoek. Als de response te laag is, dan moeten we terughoudend zijn over de uitspraken die we doen op
grond van de onderzoeksresultaten.
• Zelfselectie: Door vrijwillige deelname kan de samenstelling van de steekproef/onderzochte eenheden leiden
tot een vertekening (bias) van de resultaten.
• Sociaalwenselijke antwoorden: Voor bepaalde, gevoelige antwoorden moet de onderzoeker zich bewust zijn
van de mogelijkheid of zelfs waarschijnlijkheid dat geïnterviewde sociaalwenselijke antwoorden geven (wat
leidt tot een onjuist beeld van de werkelijkheid).
• Invloed van de onderzoeker zelf; Als de interviewer onderzoek doet binnen het bedrijf waar hij zelf werkt,
dan kan dat ook leiden tot vertekeningen.
• Gebrek aan anonimiteit: is de anonimiteit in voldoende mate gewaarborgd?
• Interpretatieproblemen: Heeft de interviewer de mening en inzichten van de geïnterviewden op de juiste
manier verantwoord, doorgevraagd bij onduidelijke antwoorden.
Bij kwantitatief onderzoek (deductie) heeft validiteit ook een nadeel:
• Externe validiteit (Generaliseerbaarheid) is vaak duidelijk te benoemen, omdat er gewerkt wordt met
steekproeven dit representatie zijn voor een bepaalde populatie, echter geldt dat niet voor de ecologische
validiteit (externe validiteit dat betrekking heeft op de mate waarin bevindingen kunnen worden
gegeneraliseerd van de ene naar de andere groep). Het toetsen van causaliteit vereist namelijk dat in
onderzoek wordt gecontroleerd voor invloeden van buitenaf, die de afhankelijke variabele kunnen
beïnvloeden (bv; gecontroleerde, afgesloten setting in een experiment).
• Wat als er geen eerder empirisch onderzoek gedaan is. Hierdoor kunnen er geen hypothesen worden
geformuleerd en/of worden getoetst, het is onbekend hoe en waarom de werkelijk in elkaar steekt. De
empirische realiteit kan dan gelden als vertrekpunt. Door systematisch naar de empirische realiteit te kijken
kan de onderzoeker via logische inductie theorie ontwikkelen over hoe de werkelijkheid werkt en waarom
die zo werkt = inductief verkennend onderzoek (de empirische realiteit als vertrekpunt voor zijn of haar
onderzoek en probeert men op die manier de hoe en waarom vragen te beantwoorden.
6
, Validiteit en betrouwbaarheid bij een survey (vragenlijst, enquête)
Met een valide vragenlijst kunnen nauwkeurige gegevens worden verzameld die daadwerkelijk de
concepten meten waarin iemand in geïnteresseerd is.
Een betrouwbare vragenlijst betekend dat deze gegevens consistent worden verzameld.
Misverstanden vragenlijst
Er kunnen bij een vragenlijst, indien ieder deze begrijpt, verschillende interpretaties ontstaan, met als
gevolg eventueel de volgende 3 misverstanden (Hardy en Ford, 2014):
• Instructief (instructional)= waarbij de instructies niet worden gevolgd (bijv. Rangschikking).
• Schildwacht (sentinel) = waarbij de respondent de syntaxis van een vraag verrijkt of uitput (bijv.
lijnmanager, ipv manager).
• Lexicaal (lexical) = waarbij de respondent een andere betekenis aan een woord geeft dan de
onderzoeker bedoelde.
Interne validiteit met betrekking tot vragenlijsten verwijst naar het vermogen van uw vragenlijst om te
meten wat u wilt meten = meetvaliditeit. Bij het onderbouwen van de validiteit van de
vragenlijsten wordt er verwezen naar de:
• Inhoudsvaliditeit (internal validity)= verwijst naar de mate waarin het meetinstrument; de vragenlijst;
voldoende dekking biedt voor de onderzoeksvragen. De beoordeling van de dekking kan op
verschillende manieren worden gedaan; zorgvuldige definitie van het onderzoek door middel van de
bestudeerde literatuur, en waar nodig voorafgaande discussies. Een andere manier is om een panel
van individuen te gebruiken om te beoordelen of elke vraag in de vragenlijst, essentieel, nuttig maar
niet essentieel, of niet noodzakelijk is.
• Criterium gerelateerde validiteit (criterion-related validity, predictive validity) = voorspellende
validiteit. Heeft betrekking op het vermogen van de maatregelen (vragen) om nauwkeurige
voorspellingen te doen. Er wordt op de een of andere manier de gegevens uit uw vragenlijst met de
gegevens die in het criterium zijn gespecificeerd. Dit wordt vaak gedaan met behulp van een
statistische analyse zoals correlatie.
• Constructvaliditeit (construct validity, measurement validity) = verwijst naar de mate waarin een reeks
vragen (schaalitems) daadwerkelijk de aanwezigheid meet van het construct dat u ermee wilde meten.
Het is daarom afhankelijk van lexicaal en schildwachtmisverstanden die worden geminimaliseerd in
ieder schaalitem. Hoe goed kan ik deze reeks vragen generaliseren naar het construct?
• Convergente validiteit (convergent validity) = wanneer er verschillende schalen worden gebruikt om
hetzelfde construct te meten, staat de overlap (of correlatie) tussen deze schalen bekend als deze
validiteit.
• Discriminerende validiteit (discriminant validity) = wanneer verschillende schalen worden gebruikt om
theoretisch verschillende constructen te meten, betekent een gebrek aan overlapping (of correlatie)
tussen de schalen; dit betekent dat ze onderscheidend zijn en discriminerende validiteit hebben.
Betrouwbaarheid = consistentie. De betrouwbaarheid van de vragenlijst hangt samen met of er
consistente bevindingen worden opgeleverd op verschillende omstandigheden, tijdstippen of
7