Samenvatting Nederlands in de
bovenbouw
Taal & Didactiek – Spelling. Hoofdstuk 4, 5, 6, 7 en 10.
Taal & Didactiek – Aanvankelijk en technisch lezen: Hoofdstuk 2 (2.5), Hoofdstuk 4 (4.1.2 en 4.3), Hoofdstuk 5 (5.3, 5.4 en 5.5), Hoofdstuk 6 (6.1, 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4, 6.3 en 6.4), Hoofdstuk
7 (7.4 en 7.5) en Hoofdstuk 9 (9.3).
Portaal. Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs Hoofdstuk 4 (4.1, 4.2, 4.3 en 4.6), Hoofdstuk 5 (5.1, 5.2, 5.3 en 5.6), Hoofdstuk 6 (6.1, 6.2, 6.3, 6.6, 6.7) en Hoofdstuk 9 (9.1,
9.2, 9.3, 9.4, 9.6).
Hoofdstuk 4 mondelinge taalvaardigheid
4.1 achtergronden
Via mondelinge taalvaardigheid communiceer je met jezelf (intra persoonlijke communicatie) en
anderen (interpersoonlijke communicatie.) Mondelinge taalvaardigheid ontwikkeld zich niet vanzelf,
leerlingen hebben een omgeving nodig waarin ze taal horen en kunnen experimenteren met taal.
Mondelinge taalvaardigheid: luisteren, spreken en gesprekken voeren
Luistervaardigheid: wanneer de luisteraar in staat is wat hij hoort te begrijpen, te interpreteren en te
integreren in de eigen kennis of om te zetten in handelingen. Deelvaardigheden van luisteren zijn het
onderscheiden van hoofd- en bijzaken, focussen, reageren en non-verbalen signalen opvangen. Bij
een passieve luisterhouding hoeft de luisteraar de spreker geen signalen te geven dat hij luistert. Bij
actief luisteren laat de luisteraar de spreker door signalen af te geven of vragen te stellen, weten dat
hij/zij luistert.
Spreekvaardigheid: spreken doe je met je spraakorganen mondholte, keel en stembanden. Een
goede spreektechniek houdt in dat je de juiste klanken kan produceren (uitspraak, intonatie en
articulatie.) Een hogeren trap van spreken is het logisch vertellen van een verhaal en dit boeiend
brengen. De klankkleur, accent, woordkeus en non-verbale communicatie bepalen in belangrijke
mate de kracht van de spreker.
Gespreksvaardigheid: een gesprek voeren is een voortdurende wisselwerking tussen spreken en
luisteren. Tonen en kijken zijn begrippen die passen bij de spreker die zijn verbale- en lichaamstaal
op elkaar laat aansluiten, en de prosodische taal (de manier van uitspreken) die passend is bij het
verhaal. Maar ook de vaardigheden voor interpreteren worden hiermee bedoelt.
De rol van de school bij mondelinge taalontwikkeling
Onderwijs in mondelinge taalvaardigheid is gericht op het uitbreiden, verfijnen en verbeteren van de
dagelijkse taalvaardigheid, maar ook op het verwerven van schoolse taalvaardigheid. Omgangstaal/
thuistaal/ Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT) is mondelinge taal dat gaat over zaken in de
directe omgeving of ervaring van de spreker/ luisteraar. Cognitief academisch taalgebruik (CAT) een
gesprek over contexten die abstracter zijn of buiten de leefwereld van de leerlingen vallen. Bij deze
gesprekken zullen de leerlingen meer moeten redeneren en argumenteren.
De school moet de leerlingen ruimte geven om te communiceren, een veilig (spreek) gevoel creëren
en aansluiten bij het niveau van de leerlingen om hen naar een hoger niveau te helpen.
4.2 visies
Als leerkracht is het belangrijk om te weten welke mondelinge taalvaardigheden, doelen en
aanpakwijze gekozen zijn binnen de school. De leerkracht moet mondelinge taalvaardigheid
betekenisvol en functioneel maken in een rijke, sprankelende taalomgeving.
,
, 4.3 doelen en inhouden
Kerndoelen
De kerndoelen geven aan wel aanbod scholen moeten leveren. Kerndoel 1 (luisteren),2 (spreken),3
(gesprekken voeren) en 10 (strategieën) sluiten aan bij de ontwikkeling van mondelinge
taalvaardigheid.
Referentiekader
Geeft het niveau weer dat leerlingen aan het eind van de basisschool bereikt moeten hebben.
Volgens het referentiekader moeten leerlingen aan het eind van de bassischool de volgende zes
taken kunnen uitvoeren; deelnemen aan discussie en overleg, informatie uitwisselen, luisteren naar
instructies, luisteren als lid van een live publiek, luisteren naar radio/ televisie en naar gesproken
tekst op internet en een monoloog houden. Het fundamentele niveau (F1) is dat wat de leerlingen
aan het eind van de basisschool moeten kunnen. Niveau S1 is het streefniveau, dit niveau is bedoelt
voor de leerlingen die meer uitdaging/ verbreding of verdieping nodig hebben.
Leerlijnen
Er zijn 8 leerlijnen mondelinge communicatie die elk weer zijn opgedeeld in subdoelen;
- Deelname aan gesprekken
- Interactief leren
- Mondeling taalgebruik
- Woordenschat
- Begrijpend luisteren
- Vertellen en presenteren
- Reflectie op communicatie
- Reflectie op taal
4.6 praktijk: het oudere kind (groep 4 t/m 8)
De inhouden van de mondelinge taalvaardigheid zijn te verdelen over de taaltaken; beurtnemen,
samenhang, afstemming op doel/ publiek of gesprekspartner, begrijpen, interpreteren, samenvatten
en evalueren.
Didactiek
Uitgangspunten voor mondelingtaalonderwijs aan het oudere kind;
- Zorg voor verbinding
- Neem leerlingen serieus
- Streef heldere doelen na
- Zet taalgroeimiddelen bewust in
- Gebruik spelsituaties om in gesprek te gaan met leerlingen
- Gebruik materialen
- Stimuleer alle leerlingen
- Stimuleer het taalgebruik bewustzijn
- Geef positieve feedback
- Houd rekening met verschillen in taalgebruik
- Wees je ervan bewust dat jij een model bent voor leerlingen
- Evalueer systematisch
- Werk doelgericht aan de taaltaken en vaardigheden