Samenvatting KIM
Mechanismen van de aangeboren immuniteit
Het immuunsysteem heeft een belangrijke taak in ons lichaam. Het moet adequaat in actie komen
tegen alle potentiële binnendringers (pathogenen) die schade kunnen aanrichten. Daarvoor moet het
onderscheid kunnen maken tussen eigen en niet eigen (self / non-self) en tussen gevaarlijk en niet
gevaarlijk (danger / non-danger).
Het immuunsysteem beschermd ons tegen pathogenen, zoals: Virussen, Bacteriën, Schimmels,
Protozoa (eencellige en meercellige parasieten) en Meercellige parasieten. Deze pathogenen kunnen
op verschillende manieren het lichaam binnenkomen, zoals via de huid, longen, bloed, ogen en neus.
Op deze plekken bevindt zich dan ook een eerstelijns defensie om de pathogenen zo veel mogelijk
tegen te houden. Dit zijn mechanismen als slijmlagen, trilharen, lage pH, commensalen of enzymen.
Indien de pathogenen toch het lichaam binnenkomen, worden deze bestreden.
De cellen die betrokken zijn bij het immuunsysteem zijn witte bloedcellen. Een aantal soorten zijn:
- B-cellen
- T-cellen
- NK cellen
- Dendritische cellen
- Granulocyten: neutrofielen, basofielen, eosinofielen
- Monocyten (voorloper van macrofaag)
- Macrofagen
- Mestcellen
Cellen van het immuunsysteem zijn erg gevarieerd en hebben verschillende functies:
- Fagocytose
- Antigen presentatie
- Lysis van (virus-)geïnfecteerde cellen of bacteriën
- Productie van antilichamen
Naast cellen zijn er ook oplosbare immuniteitsmediatoren betrokken bij de afweer. We maken
onderscheid tussen twee hoofdgroepen:
1. Humorale afweer
• Speelt een directe rol in de afweer
• Antilichamen
• Complementsysteem
2. Andere mediatoren
• Spelen een indirecte rol in de afweer
• Cytokines/chemokines (signaalstoffen geproduceerd door immuun cellen)
• Acute fase eiwitten (stijgen snel in concentratie na een infectie. Gebruikt in de
diagnostiek. Diverse functies binnen het immuunsysteem: C-reactive protein)
Er zijn twee soorten immuniteit:
1. Aangeboren
• Direct vanaf de geboorte
• Niet specifiek
• Eerste verdedigingslinie
• Maakt gebruik van gemeenschappelijke eigenschappen van indringers
• Werkt snel
, 2. Verworven
• Wordt in de eerste maanden ontwikkeld, “leert” je hele leven lang nog dingen bij
• Specifiek
• Bouwt geheugen op
• Past zich aan aan de specifieke indringer
• Duurt langer
Aangeboren Verworven
Lymfocyten NK-cellen B-cellen en T-cellen
Leukocyten Fagocyten Monocyten, neutrofielen
Overige/ Basofielen, eosinofielen
klein beetje
fagocyten
Fagocyten die geen Mestcellen, macrofagen, Dendritische cellen
leukocyten zijn dendritische cellen
Humoraal Complementsysteem Antilichamen, gemaakt door B-cellen
Het aangeboren en de verworven immuniteit werken samen. In een vroeg stadium van een infectie is
vooral de aangeboren immuniteit actief, terwijl in een laat stadium vooral de verworven immuniteit
actief is. Ze zorgen er samen voor dat het bloeden stopt, doden van pathogenen, neutraliseren van
toxinen, voorkomen van pathogeen verspreiding, fagocytose van debris (resten), repareren van
schade (fibroblasten) en verwijderen bloedklonten.
De dendritische cellen vormen een brug tussen het aangeboren en het verworven immuunsysteem.
Alle componenten communiceren met elkaar in de vorm van signaalstoffen (chemokines of
cytokines) en receptoren.
Een ontsteking is een reactie van gevasculariseerd weefsel op beschadiging. Het doel hiervan is om de
noxe te verwijderen of te neutraliseren en de aangerichte schade te herstellen. Dit wordt gedaan
door:
- Bloedtoevoer naar het aangedane gebied te vergroten,
- Permeabiliteit van de vaten te vergroten (samentrekking endotheelcellen)
- Leukocyten migratie naar de plaats des onheils.
Als de cellen in weefsels beschadigd raken, gaan de weefsels hierop reageren. Een van de meest
voorkomende reacties is een acute ontsteking. Deze wordt gekenmerkt door een aantal dingen:
- Calor: rood
- Rubor: warmte
- Tumor: zwelling (vocht uit het weefsel komt vrij)
- Dolor: pijn (door beknelling van de zwelling)
- (Functio laesa: functie verlies van delen van organen of cellen.)
Bij een acute ontsteking vindt er complete eliminatie van de pathogeen plaats en totale resolutie van
de schade. Bij een chronische ontsteking blijft de pathogeen aanwezig, waardoor ook het
immuunsysteem actief blijft.
Als gevolg van de weefselbeschadiging wordt er een immuunreactie op gang gebracht. De neutrofiele
granulocyten zijn er als eerste bij. Zij richten echter ook schade aan, waardoor er vasculaire en
cellulaire veranderingen plaatsvinden. Er ontstaat een acute ontstekingsexsudaat. Hierbij lekt
vloeistof vanuit het vaatstelsel uit een wond of een ontsteking.
,Een acute ontstekingsexsudaat wordt gekenmerkt door:
- Vocht (incl. immunoglobulines)
- Fibrine (stollingseiwit)
- Veel neutrofiele granulocyten
- Enkele macrofagen
- Enkele lymfocyten
Bij een ontstekingsexsudaat ontstaat zwelling. Hierdoor verhoogd de druk in de bloedbaan, waardoor
vocht het weefsel in wordt gedrukt. Hierbij komen ontstekingscellen in het ontstekingsgebied. De
neutrofielen worden aangetrokken door chemokines en migreren vanuit het bloed het weefsel in.
Hierbij worden ze opgevangen door selectines, waarna integrines zorgen voor de binding aan het
endotheel.
Rollen - adhesie (selectines) – aggregatie (integrines) - migratie
Dangersignals (chemokines, cytokines, leukines etc.) trekken neutrofielen aan. Zij zijn de eerste in de
acute respons die naar het ontstekingsgebied gaan. Dangersignals activeren ook epitheelcellen.
Endotheel brengt adhesiemoleculen tot expressie als gevolg van de cytokine TNFa, die voornamelijk
geproduceerd wordt door macrofagen. Adhesiemoleculen zorgen voor de hechting van neutrofielen
aan het endotheel. Neutrofielen kunnen aggregeren en van vorm veranderen. Hij heeft
segmentkernen zodat hij zich kan vervormen. Adhesie moleculen dienen ook als marker. Ze helpen bij
het brengen van ontstekingscellen naar het weefsel.
, Voorbeelden van adhesiemoleculen zijn:
- Selectines (P, E, L P en E zitten op endotheelcellen en bloedplaatjes en binden aan CD15. L
zit op een aantal leukocyten)
- Integrines (β1, β2, β3)
- Cel adhesie molecuul (CAMs: ICAM, VCAM)
- CD34, CD31
Integrines zitten op vele cellen. β1 integrines binden aan ECM, β2 integrines zitten op leukocyten en
binden aan endotheel, β3 integrines zitten op bloedplaatjes en neutrofielen en binden aan “kapot”
endotheel.
De CAMs op het endotheel binden aan de integrines. ICAM-1 en VCAM-1 zijn geïnduceerd door
inflammatoire cytokines, ICAM-2 is altijd aanwezig.
Belangrijke cytokines voor de activatie van leukocyten zijn:
- TNFa
- IL-1 (interleukine 1): wordt geproduceerd door veel verschillende cellen. Het induceert
koorts, omdat lymfocyten sneller gaan delen. Het zorgt voor de expressie van adhesie-
moleculen op het endotheel.
- Interferon gamma: Interferonen zijn stoffen die de virus-replicatie in cellen stoppen. Deze
zijn dus samen met NK-cellen belangrijk voor de vertraging van virus verspreiding.
Interferonen zorgen ook voor de activatie van endotheel.
Chemokines worden geproduceerd door endotheel en onderliggend weefsel. Ze binden aan
specifieke receptoren op leukocyten. Er zijn CC en CXC chemokines. CCR’s zijn receptoren voor CC,
CXCR’s zijn receptoren voor CXC.
T-cellen: CCR1
Th-1 cellen: CCR5 en CXCR3
Th-2 cellen: CCR3