Cognitie & Gedrag – Blok 2
Samenvatting boek + hoorcolleges
Hoorcollege 1 – introductie (Goldstein) --------------------------------------------------------------
Cognitie gaat over de geest (mind) datgene waar je aan denkt. De mind is betrokken bij:
- Geheugen
- Oplossen van een probleem
- Het maken van beslissingen en het overwegen van andere mogelijkheden.
- Taal
- Denken en redenering
à Betrokken bij de mentale processen, zoals perceptie, aandacht en geheugen (1).
Ook is de mind een systeem dat voorstellingen maakt van het werk, zodat we daarin kunnen
handelen om onze doelen te bereiken.
à Geeft iets aan over hoe de geest werkt en zijn functie (2).
Descartes: ik kan aan alles twijfelen. Ik denk dus ik ben. Denken geeft aan dat de geest
bestaat. (Duur van mentale processen à reactietijd).
Eerst werd een halve eeuw gesteld dat de mind niet observeerbaar is, dus de mind bestuderen
is niet wetenschappelijk. Vervolgens veranderde Donders (1968) dit idee. Hij bestudeerde de
mind en voerde het eerste psychologische experiment uit.
Dit experiment onderzocht hoelang het duurde om een beslissing te maken, hoelang een
mentaal proces duurde. Dit experiment wordt onderverdeeld in verschillende taken:
1) Simple reactietijd taak: druk zo snel mogelijk op de knop als een lamp aangaat.
Stimulus detectie + motor respons
2) Keuze reactietijd taak: druk links als de linker lamp aangaat en rechts als de rechter
lamp aangaat.
Stimulus detectie + stimulus discriminatie + kiezen (beslissen) + motor respons.
3) (Extra) Go/no go reactie taak: druk zo snel mogelijk als de rechter lamp aan gaat en
druk niet als de linker lamp aan gaat. Het enige wat de proefpersoon hier moet doen is
klaar zitten met zijn rechterhand om op de knop te drukken. à Hier zit een bepaalde
voorwaarde aan vast.
Stimulus detectie + stimulus discriminatie + motor respons.
Stimulus discriminatie = reactietijd go/no go – reactietijd simpel
Beslissing tijd = reactietijd keuze – reactietijd go/no go
Weber (19e eeuw): weber ontdekte dat een waarneembaar verschil niet absoluut, maar
relatief is. Deze ontdekking is belangrijk omdat dit van toepassing is bij alle waarnemingen.
De wet van Weber; waarneembaar verschil vs. constant: DI/I =k K = de Weberfractie
Waarneembaar verschil bij diameter van 50 pixels: 10 pixels
DI/I =k, 10/50 = 0,2
Wat is dan het waarneembaar verschil bij diameter van 200 pixels? DI/I =k à DI/200 = 0,2 à
DI = 0,2x200 = 40 pixels. (Relateert waarneembare verschillen aan verschil in fysieke
kenmerken)
,Wund: het structuralisme (eind 19e eeuw). Structuralisme houdt in dat onze overkoepelende
ervaring is bepaald door het combineren van basiselementen van de ervaring, dit worden
sensaties genoemd. Dit dacht Wund te doen aan de hand van analytische introspectie.
Analytische introspectie: een techniek waarbij getrainde deelnemers hun gewaarwording,
gevoelens en denkprocessen in reactie op een stimuli beschrijven. à Dit is erg lastig om goed
te doen. Daarom is deze techniek niet wetenschappelijk, het bewustzijn is te vaag.
Ebbinghaus: savings. Hierbij hoort de savings curve. Deze curve was belangrijk omdat hij
aantoonde dat het geheugen kan worden gekwantificeerd en dat functies zoals de savings
curve kunnen worden gebruikt om een eigenschap van de geest te bepalen - in dit geval het
vermogen om informatie te bewaren.
William James: principles of psychology (eind 19e eeuw). William James deed geen
experiment, maar verzamelde gegevens van zijn eigen ervaringen. Hierdoor creëerde hij een
wijd scala aan ervaringen (ook analytische introspectie)
Watson (1913): behaviorisme is aangeleerd gedrag, de stimulus-respons relatie. Als je
geboren wordt heb je nog niks, geen taalgevoel of visueel systeem. Alles moet aangeleerd
worden in de tijd dat je een baby bent en in je verdere ontwikkeling.
Watson verwerpt introspectie als methode, en waarneembaar gedrag, niet bewustzijn (niet-
waarneembare processen zoals denken, emoties en redeneren. Dus à beperken van
psychologie tot waarneembare gedragsgegevens en verwerpen van het idee om verder te gaan
dan die gegevens en conclusies te trekken over niet-waarneembare mentale gebeurtenissen.
De vraag verschoof van “wat vertelt gedrag ons over de geest?” à “Wat is het
verband tussen prikkels in de omgeving en gedrag?” Hier hoort klassieke
conditionering bij. (Je kunt het mentale brein niet kunt bestuderen, het bestuderen van
de mind is problematisch).
Gevolg van ontwikkeling: Skinner met operante conditionering (behaviorisme). Legt de
nadruk op hoe gedrag wordt beïnvloed door positieve bekrachtiging. Positieve bekrachtiging
is een compliment geven aan iemand die iets goed doet/zegt/ Dit zorgt ervoor dat het kind
bijvoorbeeld de taal goed proberen te blijven leren, aangezien papa en mama blij worden als
de kinderen een woord goed uitspreken.
Skinner is geïnteresseerd in het gedrag van een persoon op een bepaalde stimulus.
Volgens Chomsky wordt de taalontwikkeling niet bepaald door imitatie of versterking
(Conditionering vindt hierbij dan dus niet plaats), maar door een aangeboren biologisch
programma dat in alle culturen geldt. Dit komt doordat kinderen zinnen kunnen zeggen die ze
nog nooit hebben gehoord, of incorrecte zinnen formuleren terwijl dit in hun omgeving ook
niet voorkomt.
Informatieverwerking in de hersenen: input à verwerking à output.
Centrale stelling van de cognitieve psychologie is: hersenen zijn nuttig voor
informatieverwerking. Vraag wordt gesteld (auditieve informatie komt binnen) à De
hersenen proberen te begrijpen wat er is gezegd à Het geheugen moet deze informatie
verwerken à Er wordt vervolgens antwoord op de vraag gegeven (de output).
Neisser: het brein zorgt voor informatieverwerking.
, Procesmodellen gaan hierbij over cognitieve processen en
hersengebieden/verbindingen tussen hersengebieden gaan over structurele modellen.
De hersenen zijn de hardware en het geheugen is de software. De computer is hierbij
de metafoor voor de hersenen.
à Denk hierbij aan dat computers rekenen met symbolen, mensen doen dit ook, maar
dan met getallen en letters.
WW II Mackworth (1938): mensen maken ‘menselijke fouten’ Behaviorisme heeft hierop
geen antwoord. Menselijke fouten zoals: waarom bombarderen piloten verkeerde doelen? Of
hoe kun je naar een radar kijken zonder fouten te maken?
Hoorcollege 2 – H6 sensatie en perceptie (Kalat)----------------------------------------------------
Sensatie: de meer vroege stadia van verwerking van
stimuli (zoet, zuur, hard geluid etc.)
Waarnemen: betekenisvol, georganiseerd (de koffie is
heet, de rode roos)
Zintuigen hebben eigen soort receptoren en eigen soort
sensorische neuronen (transport). Ook hebben de
zintuigen een eigen gebied in de hersenen waarnaar toe
de informatie wordt vervoerd. Binnen dit gebied is er ook
nog een eigen plekje.
Er zijn 5 (6) verschillende zintuigen:
Zien, horen, proeven, ruiken, voelen (pijn en druk) en evenwicht.
Weber en Fechner: psychofysica. à Psychofysische wet ontstond.
Just noticeable difference (JND):
Weinig kaarsen en je plaatst er 1 kaars bij à helderder.
Veel kaarsen en je plaatst er 1 kaars bij à Geen verschil.
Veel kaarsen en je plaatst er 2 kaarsen bij à helderder.
JND is de ‘verschil-drempel.’ Alleen hoe wordt zo’n drempel gemeten?
1) Detectie = de absolute drempel. De stimulus sterkte word ik kleine stappen vergroot door de
onderzoeker totdat de participant aangeeft dat hij/zij de stimulus net voel/ziet/ruikt of hoort.
2) Discriminatie = verschil drempel. De stimulus-sterkte wordt in kleine stappen vergroot door
de onderzoeker totdat de participant aangeeft dat de stimulus net gelijken aan, of net anders is
dan, een refrentiestimulus.
, Weber-Fechner (psychofysische) wet beschrijft de relatie tussen fysische intensiteit I en de
waargenomen (ervaren) intensiteit, de sensatie Y.
Als je aan het begin van de grafiek weinig intensiteit hebt, dan moet je ook weinig toevoegen om een
sprong in sensatie te maken. à Gebruik van logaritmische schalen.
Stevens gebruikten een andere methode, de cross-modality matching. à Gebruik van schalen.
Hierbij wordt de intensiteit van de ene sensorische stimulus gelijkgesteld aan die van een andere
stimulus. “Maak het licht net zo helder als dat dit geluid hard is.”
à Een andere wet werd gecreëerd, namelijk de power-law. Een klein beetje meer power zorgt voor
een hele grote sensatie.
De verschillende stappen tot waarnemen:
1) De elektrische energie (trillende deeltjes/pakketjes licht) uit de wereld is het begin.
2) Ontvanger (sensorisch) met een vertaler (transducer). Vertaling vindt plaats van fysieke
energie à neurale activiteit, een actiepotentiaal.
3) Dit actiepotentiaal wordt doorgegeven via bekabeling voor transport (neuronen).
4) Dit komt aan bij de thalamus
5) Vervolgens wordt het signaal doorgegeven aan de cortex die het signaal omzet in een sensatie
en waarneming.
Hierbij om te onthouden: de sensatie is niet altijd hetzelfde. De sensorische systemen passen zich aan,
aan de omgeving. Rede: uit metabolisch oogpunt is het voor de hersenen veel handiger om ingesteld te
zijn op veranderingen. Als de hersenen op alles reageren, terwijl er in verhouding niks veranderd, dan
kost dit onnodig veel energie.
Adaptatie: een individu wordt minder gevoelig voor veranderingen. De systemen van het individu
worden ingesteld op de eisen van een omgeving, zodat het individu hier optimaal kan functioneren. à
Nu kan je zeggen dat je geadapteerd bent aan de omgeving.
Voorbeeld van adaptatie bij het bewegingseffect. Je kijkt naar een bepaalde beweging naar rechts, je
raakt geadapteerd aan de beweging. Als de beweging stil wordt gezet, beweegt de beweging nog heel
even de andere kant op. Dit is het bewegingseffect. De neuronen die naar rechts roepen overtroeven
hierbij de neuronen die naar links roepen.
Deel 2 chemische sensoren ----------------------------------------
Wij als mensen hebben smaakreceptoren zitten in onze mond. In tegenstelling tot sommige dieren,
komt dit ook voor in de huid en poten bijvoorbeeld.
De functie van de smaakreceptoren is vooral een goedkeuringsstation: mag dit wel of niet mijn
lichaam in? Is dit wel of niet slecht voor mij?
De klassieke wetenschap zegt dat er 4 smaken zijn:
1) Zoet (+) à Hier kan je energie uithalen, suikers.
2) Zout (+) à Goed voor je lichamelijke homeostase, je lichaam heeft zout nodig om de osmose-
waarde te behouden.
3) Zuur (-) à Dit kan tot schade leiden in het lichaam.
4) Bitter (-) à Dit kan toch schade leiden in het lichaam, aangezien veel bittere stoffen giftig
zijn.
Bij de oosterse cultuur is er een extra toegevoegd: umami, dit is gerelateerd aan glutamaat receptoren
en creëert een gevoel van verrukkelijkheid.
Sommige mensen hebben veel meer smaakpupillen op de tong dan andere, dit is genetisch bepaald. à
Sterkere sensatie. Kleine t is het gen voor geen smaak en een grote T is het gen voor wel smaak. T is
hierbij dominant. Hier heb je 3 verschillende categorieën in: