Op niveau onderbouw 2e editie leerjaar 3 vwo
Blok 2
2 Fictie
Opdracht 1
1 Vastenavond is de laatste avond van carnaval. Een mombakkes is een masker.
Frank ligt op Vastenavond in bed met zijn zusje te luisteren naar de harde stemmen van verklede
carnavalsvierders. Hij is van plan om naar beneden te gaan als ze slaapt. Hij wil erbij zijn als zijn ouders
een aantal vermomde ‘gekken’ op bezoek krijgen. Hij wil zich niet terug naar boven laten sturen door
zijn ouders.
2 Het verhaal speelt zich af in de slaapkamer / het huis van Frank. Het huis ligt vlak aan de straat en
heeft in elk geval twee verdiepingen. De kamer van Frank heeft een houten vloer, een bed, twee
ramen aan de straatkant van het huis een bureau met vier metalen documentenbakjes, drie
bestekmappen en een leren onderlegger, waarachter aan de muur een grote poster hangt van het
Guggenheimmuseum in New York. De deur is vanavond niet op slot.
Het huis staat in een dorp waarvan de naam niet wordt genoemd, maar wel de straatnamen
Franciscusstraat, Gasthuisstraat en Kroonstraat. In het dorp staan verschillende huizen, ontworpen
door de overgrootvader, grootvader en vader van de ik-persoon, allemaal architecten. De oudere
huizen mogen niet worden veranderd. De huizen van de grootvader in de Gasthuisstraat maken de
vader boos, omdat de bewoners er dingen aan hebben veranderd om ze ‘mooier’ te maken. De
jongste huizen zijn modern, strak en hoog en met veel glas, helemaal naar de ‘efficiënte’ smaak van de
vader.
3 De vader houdt zich afzijdig van de dorpelingen en voelt zich beter dan zij. De dorpelingen zijn, zo
denkt Frank, bang voor zijn vader.
Heb je minstens twee van deze drie delen geciteerd?
– ‘Die hebben domme plannen …’ (regel 101-102)
– ‘Ik denk dat de bewoners weten dat hij komt controleren en dat ze bang voor hem zijn. Niet bang
zoals voor een grote, grommende hond of een diepe afgrond of een donkere film met monsters,
maar bang zoals voor mijn vader. Ik kan je niet zomaar een-twee-drie vertellen hoe dat precies is,
maar ik kan je wel zeggen dat mijn vader erg boos kan kijken. Zijn blik vervult je met alle mogelijke
soorten van angst. Ik ben er niet zeker van, maar volgens mij zijn er veel mensen bang voor hem.’
(regel 113-118)
– Volgens mijn vader hebben de mensen buiten weinig hersenen. (...) We praten met elkaar in plaats
van met de mensen op straat. Hen wil ik niet kennen, zegt mijn vader. Alleen als hij zijn plannen
heeft getekend, spreekt hij met hen af in zijn werkkamer. Ze bekijken de tekeningen en keuren ze
goed. Mijn vaders plannen kun je niet afkeuren.’ (regel 121-126)
4 Frank is vaak bang voor zijn vader en heeft te lijden onder het dominante gedrag van zijn vader, maar
toch bewondert hij hem. Al had hij eerst veel verdriet toen zijn vader zijn tekeningen van de muur
scheurde om er een poster van het Guggenheimmuseum voor in de plaats te hangen, nu weet hij dat
dat het mooiste cadeau is dat hij ooit heeft gekregen.
5 De vader is precies/ordelijk/netjes, dominant/intimiderend en arrogant/trots. Hij is precies, want hij
vergeet nooit iets, doet alles altijd in de goede volgorde en zijn werk is altijd goed. Hij is
dominant/intimiderend, want zijn zoon en de dorpsbewoners zijn bang voor hem, hij kan heel boos
kijken en hij geeft Frank op zijn twaalfde verjaardag een pijnlijke handdruk en verscheurt zonder
overleg Franks dierbaarste tekeningen. Hij is arrogant, omdat hij vindt dat hij intelligenter is dan alle
anderen in het dorp (en dat geldt ook voor zijn zoon) en omdat hij anderen graag iets wil leren.
29
Blok 2 – Antwoorden © ThiemeMeulenhoff 2017
,Op niveau onderbouw 2e editie leerjaar 3 vwo
6 Bijvoorbeeld:
– Dan blaas ik de gedachte weg … (regel 8, metafoor)
– Als ze straks als een foetus enkele centimeters van me verwijderd ligt … (regel 32, vergelijking met
als)
– ... alsof de vloer niet van hout, maar van flinterdun glas is. (regel 35-36, vergelijking met als)
– We zijn vier generaties grote hoofden … (regel 75-76, metonymia)
– … waar veel cijfers, oppervlakten, afstanden en berekeningen in kunnen. (regel 76-77, metafoor)
– Het is als een kind, zegt mijn vader. (regel 82-83, vergelijking met als)
– Volgens mijn vader hebben de mensen buiten weinig hersenen. (regel 121-122, metafoor)
– Het is alsof mijn keel dichtgeknepen wordt. (regel 159, vergelijking met als)
– Ik knik en luister naar zijn voetstappen, tot ze beneden door het tapijt in de living opgezogen
worden. (regel 175-176, metafoor)
– Ik begrijp dat mijn vader wonden in mijn lichaam heeft geslagen. (regel 183-184, metafoor)
7 Ja, het verhaal wordt chronologisch verteld, maar er zijn wel terugverwijzingen, waarin de ik-persoon
terugdenkt aan eerdere gebeurtenissen, zoals het rondrijden door het dorp en zijn twaalfde
verjaardag.
8 Eigen werk. Heb je opgeschreven hoe jij denkt dat dit verhaal verdergaat? Bijvoorbeeld: Het lukt Frank
om zijn plan uit te voeren, naar beneden te gaan en tegen zijn ouders te zeggen dat hij mee wil doen,
maar het loopt toch anders dan hij verwachtte. Hij krijgt ruzie met zijn vader en durft zijn vader
eindelijk te zeggen hoe hij echt over hem denkt.
Opdracht 2
Gesprek in de klas of in groepjes.
Opdracht 3
1 Als ik het durf kan een ontwikkelingsroman zijn, omdat de vijftienjarige hoofdpersoon zichzelf nu oud
genoeg vindt om mee te doen met de volwassenen op Vastenavond, hij legt zich niet langer neer bij
de regels van zijn ouders. Het verhaal kan ook een psychologische roman zijn, omdat het veel meer
draait om de gevoelens en gedachten van de hoofdpersoon over de relatie met zijn ouders en zijn
plaats in het gezin, dan om wat er gebeurt. Het verhaal kan ook een probleemroman zijn, omdat het
draait om de moeilijke relatie die de hoofdpersoon heeft met zijn ouders, vooral zijn vader.
2 Eigen antwoorden. Heb je bij alle vijf genoemde genres een boek gekozen en daarbij in één zin je
verwachting van het boek beschreven?
Opdracht 4
1 Eigen werk. Heb je je leeservaring beschreven met twee beoordelingswoorden die iets zeggen over
wat het verhaal met je doet (a); twee woorden die iets zeggen over hoe realistisch je het verhaal vindt
(b); en twee beoordelingswoorden over de keuzes van de hoofdpersoon (c)? Heb je bij elk
beoordelingswoord een argument gegeven?
2 Eigen werk. Hebben jullie elkaars antwoorden gelezen en samen besproken of er duidelijk verschil is
tussen vertellen wat het verhaal met je doet, hoe realistisch je het verhaal vindt en wat je vindt van de
keuzes, en of de gekozen beoordelingswoorden daar goed bij passen?
3 Eigen werk. Heb je de theorie serieus bestudeerd en indien nodig je antwoorden bij vraag 1 nog
verbeterd?
30
Blok 2 – Antwoorden © ThiemeMeulenhoff 2017
, Op niveau onderbouw 2e editie leerjaar 3 vwo
Opdracht 5
1 Het gedicht heeft versregels, die niet de hele pagina vullen.
Er is sprake van enjambement bij bijna alle versregels. Het gedicht is een vrij vers: er is geen vaste
strofebouw, geen vast ritme en ook geen rijm. Het gedicht gaat over één gevoel of moment, namelijk
’s nachts niet kunnen slapen doordat je bent geraakt door een liefdesverklaring.
2 Deze uitspraak is niet juist, want in het gedicht komt hier en daar beeldspraak voor, zoals in
versregel 4-5 ‘alsof je op een rijkoets ligt en als je erg ziek bent, een lijkwagen’ en versregel 20 ‘een
dansend monster in je voeten’.
3 Het gedicht gaat over hoe je geraakt kunt zijn door een liefdesverklaring en hoe je daar ’s avonds in
bed nog lang stil van kunt genieten terwijl je aan elkaar vraagt waarom je nog steeds niet gaat slapen.
4 De titel verwijst naar geraakt zijn, dat lang kan duren, maar ook naar letterlijk elkaar vasthouden als je
samen in bed ligt. Het verwijst ook naar het Engelse woordje ‘still’, in het gedicht gaat het over nog
steeds niet gaan slapen.
5 a Een logische manier om het gedicht in strofen te verdelen is drie kwatrijnen, daarna drie terzetten
en ten slotte weer twee kwatrijnen. Een andere mogelijke indeling is zeven terzetten gevolgd door
twee kwatrijnen.
b Het effect hiervan is dat er nog meer nadruk komt te liggen op het enjambement (de pauzes in de
zinnen worden langer) en dat er meer nadruk komt op de tegenstelling die het woordje ‘Maar’ in
versregel 22 aangeeft en op de laatste gedachte in het gedicht in de laatste strofe.
Opdracht 6
1 Bijvoorbeeld:
– Honderd keer meer stemmen dan anders. Wel duizend keer meer. (regel 10-11)
– … al kunnen ze een brief van de koning voorleggen. (regel 97)
– Mijn vader zou ontroostbaar zijn als een onverlaat iets, al is het maar één steen, aan zijn woning
zou veranderen. (regel 112-113)
– Die avond huil ik liters tranen. (regel 177)
2 Bijvoorbeeld:
– Zeker? (…) Heel zeker? (…) Heel, heel zeker? (regel 18-22)
– Maar we liggen gewoon veilig in bed. En dat zeg ik ook: ‘We liggen gewoon veilig in bed.’
(regel 23-24)
– Stom, stom, stom! (regel 61)
3 Hij leert de mensen graag iets bij. (regel 140-141)
4 Bijvoorbeeld:
Geen boom wordt omgehakt. Hij mag nog ziek zijn. In de Franciscusstraat sterven de bomen staand.
(regel 98-99)
Nooit vergeet hij wat. Geen deur, geen raam, geen muur, geen broek, geen T-shirt, geen sokken.
(regel 127-128)
5 De dichter gebruikt herhaling om verschillende gedachten aan elkaar te rijgen. Telkens herhaalt ze een
woord/enkele woorden van de vorige gedachte om daarmee de volgende te beginnen. Bijvoorbeeld
‘ogen’ en ‘rood’ in ‘… omdat alles voor je ogen zo rood is. Je ogen zijn zo rood …’.
De dichter gebruikt ook herhaling door bepaalde formuleringen een aantal keer terug te laten komen:
het fijne aan / het mooie aan / het bijzondere aan / het vreemde aan / het goede aan / het
allermooiste aan.
6 De dichter beschrijft de tegenstelling tussen hoe kort het kan duren om ergens door geraakt te
worden en hoelang het kan duren dat je daar nog aan terugdenkt en van nageniet. Ook beschrijft ze
de tegenstelling tussen de twee effecten die het op je heeft als je bent (aan)geraakt: het is lawaaiig
(het galmt na en stampt na) en toch ook stil (je wordt er stil van).
7 a Het gedicht draait om de vraag waarom we nog steeds niet gaan slapen.
31
Blok 2 – Antwoorden © ThiemeMeulenhoff 2017