• Een kenmerk is “een merkbaar of zichtbaar karakteristiek, iets waardoor een individu zich
onderscheidt”. In de praktijk betekent dit iets dat je kunt meten en vastleggen van een
individu.
• Een fenotype is dat wat je observeert of meet bij een dier voor een bepaald kenmerk. Het
kan afhangen van de genetische achtergrond van het dier (op voorwaarde dat het erfelijk is)
en kan afhangen van externe omstandigheden zoals het voedingsniveau.
• Natuurlijk selectie is het proces waarbij dieren die zich beter aan kunnen passen aan de
omgeving een grotere kans hebben om te overleven en zich voor te planten dan dieren die
zich minder goed aanpassen. Hierdoor zal de volgende generatie gemiddeld beter aangepast
zijn aan de omgeving dan de oorspronkelijke generatie.
• Domesticatie is het veranderingsproces van wilde dieren naar het gebruik van dieren die
door mensen worden gehouden. Diersoorten die niet aan al deze voorwaarden voldoen, zijn
erg lastig om te domesticeren.
• Een ras is een groep dieren van een bepaalde diersoort dat door generaties selectief fokken
uniform is geworden in prestatie, uiterlijk, en selectie geschiedenis.
• Een diersoort is de grootste groep dieren die nog met elkaar kan paren en vruchtbare
nakomelingen kan produceren.
Kernpunten:
1. In de fokkerij selecteren mensen die dieren die de volgende generatie gaan produceren.
Deze ouderdieren zijn gemiddeld duidelijk beter dan de andere dieren in de populatie.
2. Selectie door de natuur, natuurlijke selectie, is erg belangrijk voor de aanpassing van dieren
aan hun omgeving.
3. Een belangrijke voorwaarde voor het succes van fokken is dat eigenschappen erfelijk moeten
zijn. Dit houdt in dat de aanleg voor de eigenschap wordt doorgegeven van ouders op
nakomelingen.
4. De domesticatie van dieren is gestart met de hond. Later werden landbouwhuisdieren
gedomesticeerd. De domesticatie van een diersoort vereist bepaalde eigenschappen. In de
gedomesticeerde diersoort gaat het proces nog voort, omdat dieren nog steeds aan nieuwe
eisen moeten voldoen die worden veroorzaakt door veranderingen in de omgeving.
5. Het selectief fokken van dieren begon 250 jaar geleden met de vorming van rassen en
stamboeken. De wetenschappelijke basis voor de fokkerij is ontwikkeld in de 20ste eeuw. De
ontwikkelingen in voortplantingstechnieken hebben de fokkerij in de laatste 50 jaar steeds
effectiever gemaakt. Recent kreeg dit weer een nieuw sterke impuls door ontwikkelingen in
de moleculaire genetica.
6. Fokkerij activiteiten worden direct beïnvloed en zijn gerelateerd aan de ontwikkelingen in de
samenleving: dieren zijn nodig voor de productie van voedsel en worden gehouden voor
gezelschap of andere recreatie doeleinden.
7. Fokprogramma's in rundvee, varkens en kippen hebben voor scherpe toenames in de
kwantiteit van melk, vlees en/of eieren gezorgd. Ook de sporteigenschappen van paarden
zijn sterk verbeterd.
8. Het fokken van dieren gaf niet alleen positieve resultaten: inteelt en eenzijdige selectie voor
uiterlijke kenmerken heeft bijvoorbeeld bij honden voor veel gezondheidsproblemen gezorgd
en voor een verminderd dierenwelzijn. Selectie voor productie in landbouwhuisdieren heeft
gezorgd voor een verhoogd risico op een verslechtering van kwaliteitseigenschappen en
gezondheids- en vruchtbaarheidskenmerken.
, Hoofdstuk 2
Productie systeem
Een fokprogramma begint met een beschrijving van het productiesysteem (stap 1). Dit betekent dat
men een analyse doet waarom we dieren houden en hoe we dat doen. Welke aspecten zijn relevant
voor het productiesysteem?
Fokdoel
Ten tweede vragen we ons af: welke eigenschappen moeten nou echt verbeterd worden in de
volgende generaties? Wat wordt het fokdoel? Deze vraag is weer gerelateerd aan het waarom en
hoe we dieren houden. Om de eigenschappen die we willen verbeteren te definiëren moeten we
eerst grondig onderzoek doen.
Het verzamelen van informatie
Ten derde, als we het fokdoel weten, kunnen we relevante informatie gaan verzamelen (stap 3).
Hierbij denken we vooral aan metingen van kenmerken (fenotypen genoemd) die iets zeggen over de
waarde van het dier met het oog op het fokdoel. Tegenwoordig kunnen we de doorgifte van erfelijke
kenmerken ook bestuderen met DNA analyse technieken.
Het schatten van fokwaardes en bepalen van selectie criteria
Ten vierde, als we het fokdoel weten en relevante kenmerken van potentiële ouderdieren hebben
gemeten, is het tijd om te kiezen welke dieren bij voorkeur worden geselecteerd als ouderdier (stap
4) en welke dieren zich bij voorkeur niet mogen voortplanten. Een fokwaarde per dier kan geschat
worden door middel van een genetisch model. Een genetisch model is een statistisch model dat de
relatie tussen de dieren en hun eigenschappen meeneemt door gebruik te maken van de stamboom.
Selectie en paring
Als we dan de geschatte fokwaardes van de vader en moederdieren weten, kunnen we in stap 5 de
ouderdieren gaan selecteren. De ouders met een hoger dan gemiddeld geschatte fokwaarde zullen
de eigenschappen in het fokdoel verbeteren in de volgende generatie.
, De doorgifte van de genetische vooruitgang
In veel fokprogramma's is het aantal potentiële ouderdieren erg klein in vergelijking met de gehele
populatie dieren. De doorgifte van het selectie resultaat of de genetische vooruitgang is dan ook
afhankelijk van de structuur van het fokprogramma, stap 6.
Evaluatie van de resultaten
Het fokprogramma moet regelmatig geëvalueerd worden (stap 7). Vragen die je als eerste moet
stellen zijn: Hebben we bereikt wat we wilden? Is de nieuwe generatie dieren beter in de kenmerken
die we gedefinieerd hebben in het fokdoel? Zien we ongewenste selectie-effecten?
Na deze twee vragenrondes begint men opnieuw met de stappen in de fokcirkel. Als eerste letten we
kritisch op mogelijke veranderingen in het productiesysteem. Vragen die hierbij gesteld kunnen
worden zijn: is de marktvraag veranderd: is er bijvoorbeeld vraag naar varkensvlees van een andere
kwaliteit? Zijn productie omstandigheden veranderd, bijvoorbeeld denken we dat de melk quota
afgeschaft worden in de nabije toekomst?
Definities
• Een chromosoom is een streng bestaande uit DNA en dat is een van de basis structuren van
het genoom. Al het DNA in de celkern is georganiseerd in chromosomen, waarbij het aantal
chromosomen verschilt tussen diersoorten. Genen op één en hetzelfde chromosoom zijn aan
elkaar gekoppeld en erven samen over.
• DNA is desoxyribonucleïnezuur, een biochemisch macromolecuul dat in de vorm van
een dubbele helix vervlochten is en fungeert als belangrijkste drager van erfelijke
informatie in hogere organismen.
• Een gen is een eenheid van erfelijk materiaal, bestaande uit een stuk DNA op een
chromosoom. DNA wordt in een transcriptie proces omgezet in RNA, wat dan weer wordt
omgezet in een polipeptide ketting in een proces genaamd translatie. De polipeptide ketting
(eiwit genoemd) heeft een fysiologische functie. Een gen kan muteren in verschillende
vormen die allelen worden genoemd.
• Een allel is een variant van een gen, een versie van de DNA sequentie op een locus. Niet alle
individuen dragen dezelfde DNA sequentie op een locus. Deze vorm van allel variatie is een
bron van genetische variatie.
• Homozygoot is een individu die twee dezelfde kopieën van een bepaald allel draagt op een
bepaalde locus, bijvoorbeeld ee or EE.
• Heterozygoot is een individu die twee verschillende allelen draagt op een bepaalde locus,
bijvoorbeeld Ee.
• Een dominant allel is een allel dat een effect heeft op het fenotype als het dier homozygoot
of heterozygoot is. Wanneer allel E dominant is over e, hebben de genotypes EE en Ee
dezelfde fenotypische waarde.
• Een recessief allel is een allel dat alleen een effect heeft op een fenotypes als het dier
homozygoot is. Als allel e recessief is, geeft genotype ee een ander fenotype dan genotypes
Ee en EE, welke weer hetzelfde fenotype hebben.
• Co-dominantie is een situatie waarin een heterozygoot in gelijke mate het fenotypische
effect laat zien van beide allelen in dezelfde mate (zie additiviteit).
• Additiviteit is de veronderstelling dat elk allel een kenmerk beïnvloedt op eenzelfde manier,
onafhankelijk van het andere allel dat aanwezig is op hetzelfde locus of andere allelen op
andere loci. Bijvoorbeeld als allelen G en g de waardes 1 en -1 waard zijn, dan veronderstelt
additiviteit dat GG een waarde heeft van 2, Gg een waarde van 0 en gg een waarde van -2.
• Overdominantie komt voor als een heterozygoot een hogere genotypische waarde heeft dan
de beide homozygote ouders
Kernpunten:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper fabiennevanheumen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,29. Je zit daarna nergens aan vast.