Afweersysteem
- Je benoemt een aantal micro-organismen (onthouden)
Virussen
Bacteriën
Fungi (schimmels en gisten)
Protozoën
Genetische gemodificeerde varianten
Prionen
Dode stoffen of structuren die afkomstig zijn van levende organismen
- Je kunt het verschil uitleggen tussen een ontsteking en een infectie (begrijpen)
Een infectie is echter een besmetting met bacteriën of virussen die kan leiden tot een
ziekte of ontsteking. Ontstekingen kunnen ook van binnenuit ontstaan, zoals een
slijmbeursontsteking.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen een virus en een bacterie (begrijpen)
Een bacterie
Bacteriën zijn kleine organismen die je met het blote oog niet kunt zien. Een bacterie
kan zichzelf voortplanten in allerlei voedingsbodems, zelfs in door weefsel. Bacteriën
in bijvoorbeeld het eten zie, ruik en proef je niet. Maar bacteriën zijn eigenlijk overal.
Alleen in je darmen leven al miljarden bacteriën. Er bestaan vele duizenden soorten,
waarvan goede en slechte.
Een virus
Een virus is een zeer klein organisme (kleiner dan een bacterie) dat zich niet
zelfstandig kan voortplanten. Het wordt verspreid via de lucht, via voedsel of
aanraking. Om zich te vermeerderen heeft het een levende gastheer nodig:
lichaamscellen van mensen en dieren. Binnen een dag is een virus gemakkelijk in
staat om miljoenen kopieën van zichzelf te maken.
, - Je kunt uitleggen hoe de natuurlijke-, kunstmatige-, passieve-en actieve
immunisatie werkt(begrijpen)
Natuurlijke: maakt het lichaam zelf antistoffen. Dat gebeurt nadat de zorgvrager ziek is
geworden door een ziekteverwekker;
Kunstmatige: betekent dat het lichaam antistoffen maakt of krijgt, maar niet op een
natuurlijke manier. De zorgvrager krijgt een vaccin
Passieve: krijgt de zorgvrager antilichamen van iemand anders die gericht zijn tegen de
ziekteverwekker.
Actieve: maakt het lichaam van de zorgvrager geheugencellen aan tegen een
ziekteverwekker, nadat hij of zij een besmetting met deze ziekteverwekker heeft gehad
Actieve immunisatie werkt langer dan passieve immunisatie. Dat komt doordat het lichaam
bij actieve immunisatie de antistoffen zelf maakt. Als de antistoffen kapotgaan en uit het
lichaam gehaald worden, heeft de zorgvrager nog afweercellen opgeslagen die de
antistoffen opnieuw kunnen maken. Bij passieve immunisatie maakt de zorgvrager de
antistoffen niet zelf, waardoor hij of zij zelf dus ook geen afweercellen heeft gemaakt die de
antistoffen tegen de ziekteverwekker maken. Wanneer de antistoffen uit het lichaam gaan,
kan de zorgvrager dus niet opnieuw antistoffen maken. Als de ziekteverwekker dan nog een
keer in het lichaam van de zorgvrager komt, moet het lichaam helemaal opnieuw beginnen
met het maken van afweerstoffen.
- Je kunt in eigen woorden uitleggen hoe het lichaam zich beschermt tegen
invloeden van buitenaf (begrijpen)
Sommige witte bloedcellen zijn constant op zoek naar lichaamsvreemde stoffen
zoals ziekteverwekkers. Als een bacterie door dit type witte bloedcel wordt ingesloten,
gaat deze dood. Er zijn ook witte bloedcellen die ziekteverwekkers herkennen aan de
stofjes die aan de buitenkant zitten. Ze maken hier antistoffen tegen.
- Je kunt in eigen woorden uitleggen wat de functie van het bloed is en waar het uit
bestaat (begrijpen)
Bloed vormt het transportsysteem van ons
lichaam. Het stroomt voortdurend om zuurstof en
(voedings)stoffen aan weefsel te leveren en
afvalproducten af te voeren. Bloed is vloeibaar en
komt via de bloedvaten op alle plaatsen van het
lichaam.
Je bloed bestaat voor ongeveer de helft uit plasma.
Bloedplasma bestaat voornamelijk uit vocht en
eiwitten. De andere helft van je bloed bestaat uit
bloedcellen, namelijk: rode bloedcellen, witte
bloedcellen en bloedplaatjes.
, - Je kunt uitleggen welke ontstekingsverschijnselen er zijn en hoe deze ontstaan
(begrijpen)
Wanneer een weefsel beschadigd is, wil het lichaam dit herstellen. Stel dat de huid
beschadigd is. Een voorbeeld hiervan is een snijwond. Het lichaam doet dan van alles om
deze wond zo snel mogelijk te genezen. Het wil hierbij ook voorkomen dat een
ziekteverwekker door de wond het lichaam binnen dringt. Om zo snel mogelijk te genezen
maakt het lichaam daarom een ontstekingsreactie. Deze reactie helpt om te genezen, maar
ook om ziekteverwekkers aan te vallen als dat nodig is. Bij een ontstekingsreactie horen
verschillende kenmerken, namelijk:
Roodheid;
Zwelling;
Pijn;
Warmte. De huid wordt warm op de plek van de zwelling;
Het lichaamsdeel werkt niet goed meer. Als een zorgvrager bijvoorbeeld een
ontsteking in de duim heeft, kan hij of zij deze minder goed bewegen. Het is dan
bijvoorbeeld moeilijk om een kopje op te pakken.
- Je kunt in eigen woorden uitleggen hoe het afweersysteem lichaamsvreemde cellen
herkent en wat een auto-immuunreactie is (begrijpen)
De herkenningstaak wordt uitgevoerd door witte bloedcellen (met name de
lymfocyten) en door antistoffen (of antilichamen). Beide kunnen in vrijwel alle
weefsels van het lichaam doordringen en specifiek het lichaamsvreemde molecuul
herkennen.
Auto-immuun betekent dat het immuunsysteem zich tegen het lichaam zelf keert.
Een auto-immuunziekte ontstaat als er bij het opruimen van lichaamseigen cel resten
iets verkeerd gaat. Dit gebeurt bijvoorbeeld als goed werkende cellen worden
opgeruimd door het lichaam.
- Je kent navertellen waaruit de specifieke-en niet-specifieke afweer bestaat
(onthouden)
Je niet-specifieke afweer:
Is heel snel. Dit afweersysteem werkt al na een paar minuten;
Is niet specifiek. Het probeert alle ziekteverwekkers die het tegenkomt, kapot te
maken
Gebruikt de volgende cellen: monocyten, neutrofielen, eosinofielen, basofielen en
natural killer cellen;
Gebruikt de volgende eiwitten: complement en cytokinen.
Je specifieke afweer:
Is langzamer dan je niet-specifieke afweer. Je specifieke afweer werkt namelijk pas na
een aantal dagen;
Is specifiek. Het maakt telkens maar één soort ziekteverwekker kapot;
Gebruikt de volgende cellen: B-lymfocyten en T-lymfocyten;
Gebruikt de volgende eiwitten: complement, cytokinen en antilichamen;
Maakt een geheugen aan. Hierdoor word je de volgende keer niet meer ziek door
dezelfde ziekteverwekker. We noemen dit ook wel immuniteit.
, - Je kunt navertellen wat de functie is van de leukocyten, dendritische cellen,
lymfocyten en cytokinen (onthouden)
Leukocyten: Witte bloedcellen (leukocyten) Witte bloedcellen - ook wel leukocyten
genoemd - zitten veel in je bloed en lymfeweefsel, maar zijn ook in de rest van het
lichaam aanwezig. Ze beschermen je lichaam tegen lichaamsvreemde, schadelijke
stoffen zoals virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en gisten.
Dendritische cellen: zijn in ons lichaam actief om antigenen op te sporen en aan
andere afweercellen te presenteren. Zij zijn daarom essentieel voor een goed
functioneren van ons afweersysteem.
Lymfocyten: zijn namelijk betrokken bij de afweer tegen micro-organismen en
lichaamsvreemde stoffen. Lymfocyten spelen vooral een belangrijke rol bij de afweer
tegen virussen. Soms wordt de test uitgevoerd om te onderzoeken of er sprake is van
een bepaalde soort bloedkanker (leukemie).
Cytokinen: zijn boodschappers tussen de afweercellen. Ze geven de immuuncellen
een extra zetje. Soms worden ze ook wel groeifactoren genoemd. Het lichaam maakt
zelf ook cytokines aan, maar voor immunotherapie worden de cytokines in het
laboratorium gemaakt.
- Je kunt navertellen wat commensale bacteriën zijn (onthouden)
Commensalen zijn 'goedaardige' micro-organismen die overal in en om ons zitten in
onze (buiten)omgeving. Ze veroorzaken geen ziekten en helpen ons te beschermen
tegen schadelijke pathogenen.
- Je kunt uitleggen hoe de afweer in zijn werk gaat en wat een vaccin hiermee te
maken heeft(begrijpen)
Om het lichaam adequaat te beschermen tegen schadelijke indringers moet het
immuunsysteem ziekteverwekkers als zodanig herkennen en geactiveerd worden om ze
onschadelijk te maken. Bovendien moet het immuunsysteem ‘leren’ wat lichaamseigen is
en dus niet aangevallen dient te worden. Het immuunsysteem bestaat uit
gespecialiseerde organen, weefsels, cellen en eiwitten die nauw samenwerken om
pathogenen onschadelijk te maken. Naast het doden en opruimen van ongewenste
indringers heeft het immuunsysteem de taak hier informatie over op te slaan. In geval
van een tweede besmetting kan de betreffende bacterie of virus dan namelijk nog
effectiever worden bestreden.
Bij een goed functionerend immuunsysteem draait het om balans. Er moet snel en krachtig
worden ingegrepen bij een besmetting. Maar nadat de indringers onschadelijk zijn gemaakt,
moet de afweerreactie ook weer gestopt worden. Wordt het afweersysteem te weinig
geremd, dan kan er weefselschade ontstaan. Een doorgeschoten immuunreactie kan zelfs
tot auto-immuunziekten leiden.