Samenvatting Cultureel-mentale
geschiedenis
Inleiding cultuurgeschiedenis
Denkers
Klassieke fase – 19e en begin 20e eeuw.
Johan burckhart (1818-1897)
Week af van gangbare politieke geschiedenis en militaire geschiedenis.
Deed onderzoek over geestelijke waarden van een periode
o Ontwikkeling van het individu in een periode.
o Onderzoek vanuit de kunstgeschiedenis.
o Gericht op de renaissance.
o Totaalplaatje, tijdsgeest, Zeitgeist, materieel, moreel en politiek leven.
o Veel gebruik van ‘onbedoelde bronnen’ om de relatieve betrouwbaarheid te
verhogen.
o Impressionistisch / anekdotische werkwijze. conclusies zijn aan interpretatie
onderhevig.
Boek uit 1860 vormde de aftrap van cultuurgeschiedenis.
Late middeleeuwen zijn het begin van de nieuwe tijd. Begin van de moderne tijd,
alomvattend perspectief op het verleden, door beeld van de gehele cultuur oproepen.
Weinig aandacht voor geschiedenis van gebeurtenissen.
Johan Huizinga (1872-1945)
Ook vanuit kunstgeschiedenis cultuur beschrijven. Zorgt voor beeld van elite, maar
verwaarloost beeld van de lagere klasse. Kwalitatief onderzoek.
o Impressionistisch / anekdotische werkwijze. conclusies zijn aan interpretatie
onderhevig.
Cultuur van de 14e en 15e eeuw, o.b.v. schilderijen van gebroeders Van Eijk.
14e en 15e eeuw zijn geen aankondiging van de renaissance, maar de gloriedagen van de
middeleeuwen. Het einde van de oude wereld.
Herfsttij der middeleeuwen.
Historische sensatie = direct contact met het verleden ervaren.
Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur rekenschap geeft van haar verleden,
maar de historicus wil vooral het andere dan het zijne leren kennen, andere mensen, andere
culturen. Geschiedenis handelt over het verleden, niet over het heden. Anachronismen:
verleden wordt beschreven met heden als uitgangspunt, er wordt naar moderne maatstaven
gemeten.
Het verleden is geen reeks onvermijdelijke stappen die tot het heden hebben geleid
(finalisme). Juist het verloren gebied, de wegen die niet tot het heden hebben geleid in kaart
brengen.
, Er is te veel een nationaal-deterministische visie, waarbij vanuit je eigen land de geschiedenis
interpreteert, waarbij zaken een noodzakelijke rol toebedeeld krijgen, terwijl ze eigenlijk dat
niet in werkelijkheid hadden.
Sociaalwetenschappelijke / sociologische geschiedenis – vanaf ca. 1900
Max Weber (1864-1920)
Pleitbezorgder van sociaalwetenschappelijke geschiedenis.
Opkomst kapitalisme aan de hand van cultuur verklaren, i.p.v. politiek en economie.
Rationalisering op elk gebied is verschraling van de cultuur Entzaubering der Welt,
onttovering van de wereld.
Norbert Elias (1897-1990)
Beschavingsproces vanaf late Middeleeuwen tot nu.
o Elite: distinctie
o Middengroepen: imitatie
Hoe elitair leven doorsijpelt naar de middenklasse, die elite imiteert die zich
onderscheidend gedraagt.
Steeds meer schaamte zelfregulatie en controle over emoties. Angst voor prestigeverlies,
mee willen doen, dus imiteren. Motor van het civilisatieproces.
Geschiedenis van de volkscultuur / antropologische geschiedenis – vanaf ca. 1960
Clifford Geertz (1926-2006)
Thick decscription (jaren ’60).
o Het gaat niet alleen om wat je ziet, maar welke betekenis aan een bepaalde
handeling wordt gegeven.
o Verklaring van gedrag in context, zodat het (historische) gedrag voor de
buitenstaander betekenisvol wordt.
o De mens is een dier dat ‘webben van betekenis’ spint. Die webben heten cultuur.
Nieuwe cultuurgeschiedenis / de culturele wending / cultural turn– vanaf ca. 1960
Michel Foucault (1926-1984)
Keert zich tegen vooruitgangsdenken.
Discours (waarheidsregime, uiting van kennis en geloof, paradigma).
o Door een norm te stellen, sluit je mensen uit die niet aan de norm voldoen schrijft
geschiedenis van uitsluiting van bepaalde groepen uit de sociale orde
(homoseksuelen, gedetineerden, krankzinnigen, abnormalen).
o Categorieën zijn altijd normatief. Er schuilt een machtsrelatie van in- en uitsluiting in.
o Discours verandert af en toe als uitingen van kennis en geloof veranderen. Bezit van
kennis genereert een machtspositie.
Concepten / stromingen
Onderzoeksmethoden
, Kwalitatief: interpretatie, diepere bedoelingen van de auteur. Methode van de hermeneutiek
(leer van de betekenisuitleg, wat is uniek, interpretatie van teksten). Beschrijvend en
verhalend. Beschrijvende geschiedenis, kleinere, concrete gebeurtenissen.
Kwantitatief: methode van de sociale wetenschappen. Analytisch en systematisch. Structuren
zoeken, het collectief.
Klassieke fase – 19e en begin 20e eeuw.
Sociaalwetenschappelijke / sociologische geschiedenis – vanaf ca. 1900
Geschiedschrijving moet democratischer worden, minder rondom politiek, staat en grote
persoonlijkheden. Meer cultuur, economie en maatschappij.
Geen impressies en literaire beelden zoals Burckhart en Huizinga, maar logische causale
verklaringen.
Geschiedenis moet wetenschappelijker worden, meer generaliseren, empirische methode.
Langetermijnverklaringen op basis van data.
Structure/agency-debat: moet de grotere sociale structuur centraal staan, of het individueel
menselijk handelen? Methodologische discussie.
De Annales-school (1929-2014): geschiedenis beoefend met behulp van de sociale wetenschappen.
Sociale en economische veranderingen zijn het belangrijkst. Tijdschrift met als doel een
overkoepelend menswetenschap te realiseren. I.p.v. politieke wetenschap het dagelijks leven van de
modale mens in beeld brengen.
Eerste generatie: methode is complex en pluralistisch. Kwalificerende, ook structurele
geschiedschrijving. Primaire bronnen, mentaliteitsgeschiedenis en geografie.
o Weinig vertrouwen in voortschrijdende westerse beschaving.
o Nadruk op premoderne tijd en geografische gebieden en collectief.
Tweede generatie: kwantificerende, conjuncturele geschiedenis. Lange series en reeksen van
gegevens. Gelaagde tijd van Braudel.
o Historische gebeurtenissen in jaren.
o Golfbewegingen, conjunctuur, dynamische geschiedenis over bevolkingsgroepen, in
decennia of eeuwen. Hier ligt de nadruk van de Annales historici.
o Structure: geografische, klimaat gegevens meet je in millennia.
Geschiedenis van de volkscultuur / antropologische geschiedenis – vanaf ca. 1960
Microhistory / microgeschiedenis als vorm van historische antropologie.
o Gewone mensen worden bestudeerd.
o Dorp of gemeenschap wordt in detail bestudeerd.
o Het lokale reflecteert de grote historische issues.
Derde en vierde generaties Annales vanaf 1970.
o Derde generatie: Mentaliteitsgeschiedenis in combinatie met kwantitatieve
geschiedenis.
o Vierde generatie: meer kwalitatief, microgeschiedenis.
Nieuwe cultuurgeschiedenis / de culturele wending – vanaf ca. 1960
New Cultural History
Komt na 1945 voort uit kritiek op moderne cultuur postmodernisme / poststructuralisme.
Project van de moderniteit is mislukt: twee wereldoorlog.