Anatomie, fysiologie & pathologie
Mediastinum: ruimte tussen beide longen, hier lopen hart, bloedvaten slokdarm en luchtpijp doorheen.
Diafragma: begrenst thorax aan de onderkant. Hoogte is afhankelijk van in/uitademen.
Tractus respiratorius: verplaatsen van lucht het lichaam in en uit.
Functie:
• Verplaatsen van lucht van en naar het gaswisselingsoppervlak
• Oppervlak voor de gaswisseling
• Bescherming van gaswisselingoppervlak
• Vorming van geluiden
• Reukzin bevorderen
Transport van lucht:
• Cavum nasi:
Conchae nasalis (inferior, superior en media) = neusschelpen, opwarmen van lucht
• Pharynx (keel)
Nasopharynx, gedeelte achter de neus
Oropharynx: gedeelte achter de mond
Laryngopharynx: stukje van farynx gaat over in de larynx
• Larynx (strottenhoofd)
Glottis: opening tussen stembanden, dicht: hoger geluid, open: lager geluid
Epiglottis: strottenklepje, dat kan open en dicht. Zodat er geen voedsel in komt.
• Trachea (luchtpijp)
Omgeven door kraakbeenringen (hoefijzervorm)
Oppervlakte bestaat uit trilhaarepitheel, slijmbekercellen, witte bloedcellen.
• Pulmones
• Bronchi
Oppervlakte bestaat uit trilhaarepitheel, slijmbekercellen, witte bloedcellen.
Uitwisseling van lucht met het bloed:
• Bronchiolen (hele kleine bronchi)
Daar waar het kraakbeen ophoud vindt de uitwisseling van zuurstof plaats. Dus overal waar
kraakbeen is, is geen uitwisseling.
• Alveoli (longblaasjes)
Longblaasjes staan open.
Ductus = kanaaltje naar alveoli. Bestaat uit veel macrofagen (belangrijk bij afweer) en
pneumocyten, Die maken surfactant aan (oppervlakte spanning zorgt ervoor dat longblaasjes
open blijven staan. Gebeurd vanaf 27 weken zwangerschap). Zonder surfactant kun je niet
leven.
,Apex: punt van de longen
Linkerlong: 2 long kwabben
Rechterlong: 3 longkwabben
Arterie: slagader, bloedvat van het hart af, naar de longen toe, bevat zuurstof arm bloed
Vene: ader, bloedvat naar het hart toe, zuurstofrijk bloed.
Viscerale pleura: binnenkant.
Pariëtale pleura: buitenkant
Ademhaling vindt plaats door drukveranderingen.
Longventilatie = de verplaatsing van lucht tussen buitenlucht
en longen – gaat gepaard met drukveranderingen en spierbewegingen.
Veranderingen van her volume van de borstholte zijn het gevolg van bewegingen van het diafragma
en de borstkas.
Inademen: door het toenemen van volume bestaat er een onderdruk, daardoor zuig je lucht uit de
buitenlucht naar binnen. Samendrukken zorgt ervoor dat de lucht weer naar buiten gaat.
Kleine
bloedsomloop ->
Grote
bloedsomloop ->
Arterie pulmonalis bevat zuurstof arm bloed.
Vena pulmonalis bevat zuurstofrijk bloed.
,Hoofdstuk 8.
Ontstaan en verloop van ziekten > H4
In 2014 was 1 op de 3 sterfgevallen het gevolg van kanker. Jaarlijks overlijden ruim 40.000
Nederlanders aan kanker.
Meest voorkomende lokalisatie van kanker in Nederland;
- Man: prostaat, darm, huid
- Vrouw: borst, darm, huid
Meest voorkomende doodsoorzaak a.d.h.v. soort kanker Nederland;
- Man: spijsverteringsorganen, luchtwegen, mannelijke geslachtsorganen.
- Vrouw: spijsverteringsorganen, luchtwegen, borst.
Meest voorkomende lokalisatie kanker wereldwijd;
- Man: longen, prostaat, colon/rectum
- Vrouw: borst, baarmoederhals, longen
Meest voorkomende doodsoorzaak a.d.h.v. soort kanker wereldwijd;
- Man: longen, lever, maag
- Vrouw: borst, longen, colon/rectum
Jaarlijks wereldwijd 14,1 miljoen nieuwe gevallen. Verwachting is dat incidentie zal toenemen tot 24
miljoen in 2023. Dit komt vooral door vergrijzing en betere diagnostiek.
Tumorvorming
Het lichaam bestaat uit miljarden levende cellen. Deze cellen groeien en delen zich. Hierdoor ontstaan
steeds weer nieuwe cellen. Bij jonge mensen delen de cellen zich sneller, dit zodat er groei kan
plaatsvinden. Bij volwassen in de celdeling vooral gericht op vervanging van dode cellen en de
reparatie van beschadigd weefsel. Bij normale omstandigheden is er sprake van gecontroleerde
celdeling. Bij kanker is de celdeling ongecontroleerd, cellen gaan niet dood en er worden nieuwe
cellen gevormd terwijl het lichaam deze niet nodig heeft. het gevolg van een ongecontroleerde
celdeling is een abnormale toename van cellen, wat kan leiden tot een tumor of neoplasma (gezwel).
Tumoren kunnen benigne en maligne zijn. In het laatste geval is er sprake van kanker. Bij sommige
kankers worden geen tumoren gevormd, voorbeelden hiervan zijn leukemie, lymfomen
(lymfeklierkanker) en myelomen (kwaadaardige gezwellen van ruggenmerg of beenmerg).
Benigne tumoren
In principe zijn benigne tumoren niet dodelijk, wel afhankelijk van de plaats waar ze zich bevinden. Ze
groeien langzaam en verspreiden zich niet. Benigne tumor, als die groeit zal die nooit ingroeien in het
omliggende weefsel, of via het bloed of de lymfe uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
benigne tumoren hebben een glad oppervlak, symmetrische en goed afgrensbaar van de omgeving.
Meestal zijn ze omgeven door een kapsel waardoor ze makkelijk operatief te verwijderen zijn. Ze
groeien tevens zelden terug.
Onder de microscoop is zichtbaar dat de cellen van de tumor allemaal hetzelfde zijn en grote
gelijkenissen vertonen met de cellen waaruit ze ontstaan.
, Maligne tumoren
Maligne tumoren zijn vaak levensbedreigend. Ze groeien snel, infiltreren gemakkelijk in het
omliggende weefsel en kunnen zich via het bloed, de lymfe of directe verspreiding in een holte
uitzaaien. Soms kunnen kankercellen loslaten door medisch handelen, zoals een operatie. Ze gaan
zich dan verspreiden via de bloedbaan. Deze iatrogene metastasering moet zoveel mogelijk worden
voorkomen.
Maligne tumoren hebben vaak een onregelmatig oppervlak. Onder de microscoop is te zien dat de
cellen nauwelijks nog lijken op de cellen waaruit ze zijn ontstaan. Ook kunnen ze onderling heel
verschillend zijn. Maligne tumoren zijn niet omgeven door een kapsel, komen snel terug en zijn
moeilijk te verwijderen.
Naamgeving van de tumoren
Een benigne tumor die uitsteekt boven de oppervlaktelaag wordt meestal poliep genoemd. De meeste
andere benigne tumoren krijgen hun naam door achter het voorzetsel, dat is afgeleid van de cellen
waaruit de tumor is ontstaan, de uitgang -oom te zetten. zo krijgt
bijvoorbeeld een tumor ontstaan uit vetweefsel de naam lipoom.
Maligne tumoren die uit gaan van het epitheel (dekweefsel) krijgen
de uitgang carcinoom. Een adenocarcinoom is een maligne tumor
ontstaan uit klierweefsel. Carcinomen komen voor in;
- Borst
- Dikke darm
- Lever
- Longen
- Prostaat
- Huid
- Maag
Maligne tumoren die uitgaan vanuit steunweefsel krijgen de uitgang sarcoom. Osteosarcoom is een
maligne tumor ontstaan uit botweefsel. Sarcomen komen voor in;
- Spieren
- Botten
- Kraakbeen
Carcinomen komen vaker voor dan sarcomen en groeien langzamer. Carcinomen metasteren
hoofdzakelijk via de lymfe, sarcomen via het bloed.
Bekende risicofactoren voor kanker
• Leeftijd > ouder worden is de balengrijkste risicofactor. 5 op de 6 kankers worden
gediagnosticeerd bij 55+
• Roken > er is een sterk verband tussen roken en een groot aantal kankersoorten. Ongeveer
28% van de sterfgevallen aan kanker wordt veroorzaakt door roken