Thema 1 – waarom veranderen?
Veranderingsmodel van Lewin (272-274)
Lewin is een van de 1e theoretische grondleggers voor het bestuderen, begrijpen en uitleggen van
verandering in organisaties. (Hij benadert organisatieverandering erg lineair.)
2 krachten werkzaam:
o De status quo
o De verandering
-> Als de processen van verandering de status quo té veel verstoren, ontstaat er weerstand binnen
de organisatie.
3 veranderingsfasen
Fase 1; unfreezing
- Medewerkers worden voorbereid op de veranderingen
- Consequenties worden duidelijk gemaakt
- Medewerkers moeten afstand nemen (ontdooien) van de normale werkwijze
-> Belangrijke fase; mensen hebben namelijk weerstand tegen veranderingen door onzekerheid.
- Medewerkers moeten gemotiveerd worden om in de nieuwe veranderde situatie te werken
- Acceptatie van verandering wordt positief beïnvloed als de personen, die met de
verandering geconfronteerd worden, al in een vroeg stadium betrokken worden
Fase 2; moving
- Als de verandering is geaccepteerd, kan die geëffectueerd worden
o Bijv: wijzigingen in communicatie en informatiestromen worden ingevoerd
- Medewerkers kunnen zich via opleiding en training op de nieuwe situatie voor te bereiden
Fase 3: freezing
- Nadat de verandering geëffectueerd is -> vindt vastlegging plaats
- Veranderingen zijn nu een vast onderdeel van de normale organisatie geworden
- Het is in deze fase niet vreemd als medewerkers terugvallen in hun oude gewoonten
-> Om een veranderproces te realiseren, stelde Lewin ene planmatige aanpak voor.
o Veranderingen werden zo veel mogelijk vóóraf ontworpen
o + Implementatie werd zo veel mogelijk door de top van de organisatie als een project geleid
,HFST 13.1 (663-669)
♦ Een verandering kan een continu proces zijn, zoals het voortdurend op zoek zijn naar nieuwe
producten.
♦ Een verandering kan ook abrupt zijn, zoals bij een ingrijpende reorganisatie.
Veranderprocessen sterk toegenomen door:
- Toegenomen turbulentie rond en binnen de organisatie
- Afnemende stabiliteit rond en binnen de organisatie
VUCA-wereld
- Volatile (snel veranderend)
- Uncertain (onzeker)
- Complex
- Ambiguous (vaag/dubbelzinnig)
-> Wordt gebruikt in de strategische leiderschapsliteratuur.
-> Deze veranderingen hebben invloed op de mensen om gaan met strategisch ontwikkelen in en om
organisaties.
HFST 13.2 (663-669)
(McKinsey)
3 thema's waarin 9 wereldwijde trends benoemd worden:
- (In)direct hebben deze trends invloed op wat er gebeurt/gaat gebeuren in elke organisatie.
- Door het diruptieve karakter van deze trends geldt dit voor grote en kleine organisaties.
-> kern van de thema's: interactie tussen de trends zorgen voor nog meer disruptie;
onvoorspelbaarheid staat centraal.
Thema 1: groeiverschuivingen
- Is wereldwijd
- Voorspelbaarheid is verdwenen en groeikansen zijn verschoven naar ontwikkelingslanden.
- Uitdaging voor organisaties: begrijpen hoe in te spelen op deze verandering + ervoor zorgen
dat ze op de juiste manier kunnen inspringen.
Trend 1: we zijn de 'traditionele' globalisering voorbij
- Enerzijds: drang naar nationalisatie en globalisering + traditionele handel + kapitaalstromen
stagneren of lopen terug.
- Anderzijds: enorme groei van digitale producten en diensten + mensen zijn veel mobieler:
o Doordat ze over de grens leven;
o + Enorm toegenomen virtuele connecties, sociaal netwerken en internationaal
online aankopen.
- Organisaties proberen in te spelen door: de kracht van internationalisatie en globalisatie te
combineren met behoud van lokaal karakter en focus.
o Ook wel: concurreren met lokale precisie op internationale schaal blijft toenemen.
, Trend 2: van BRIC naar ICASA, de kracht van extreem grote markten
- BRIC = Brazilië, Rusland, India, China. (Hier lag eerst de focus op.)
- Focus verschoven naar ICASA = India, China, Afrika, Zuidoost-Azië.
o Betekend dat internationale bedrijven zich moeten heroriënteren op markten waar
zij actief willen zijn.
Trend 3: grondstoffen, bestaat er een limiet?
- Groei in technologische producten - gezorgd voor negatieve effecten, zoals milieuvervuiling.
- Deze negatieve effecten zorgen weer voor meer creativiteit in het zoeken naar oplossingen.
o Dus is goed voor de innovatie.
- Kunnen ook kansen bieden voor nieuwe grondstoffen.
Thema 2: toenemende disruptie
- In veel sectoren vinden veel verschuivingen plaats, waardoor de verhoudingen in die sector
totaal veranderen.
- Bijv: machtsbalans tussen koper en verkoper verschuift, economische basis en machtsbasis
verschuift, soort concurrentie verandert en de grenzen van industrieën verschuiven.
- Dit zorgt voor bedreigingen en kansen.
Trend 4: de synergie-effecten van technologie zijn explosief
- Samenbrengen + combineren van technologische en digitale innovaties leiden tot een
explosie van nieuwe technologische innovaties.
- Bijv: Blockchain, Internet of Things.
- Vinden verschuivingen plaats binnen industrieën, waarbij sommigen volledig overboden
zullen worden in de toekomst.
Trend 5: de consument bepaalt
- Toenemende digitalisering zorgt ervoor dat de consument een meer bepalende stem heeft
in zijn aankopen. (Meer mogelijk + meer keuze + toenemend maatwerk mogelijk.)
- Niet alleen de consument die bepaalt, maar ook bedrijven hebben de ruimte om hun
businessmodellen te bepalen, zodat de balans tussen koper en verkoper sterker wordt.
Trend 6: revolutie in het ecosysteem
- Van de lineaire value chain organisaties (traditionele model) zien we nu meer organisaties
met andere waardemodellen (waardecreatie).
o Bedrijven die hun waarde gebouwd hebben rondom platforms (vb: Google) dragen
bij aan de verschuiving van waarde.
o Bijv: any-to-any bedrijfsmodellen, zoals Airbnb
Thema 3: Nieuwe maatschappelijke contract
- Bedrijven, overheid en middenveld werken niet langer meer afzonderlijk van elkaar. Zo
creëren ze meer kansen en kunnen belangrijke opkomende problemen wél opgelost
worden.
Trend 7: de schaduwkant van vooruitgang
- Vooruitgang van digitalisering en technologie brengt ook een schaduwzijde met zich mee.
- Denk aan Cyberthreats, wat een gevaar is voor elke organisatie.
- Focussen op een digitale weerstand, wat bereikt kan worden zodra bedrijven samenwerken.
Trend 8: een veranderende middenklasse
- Globalisering en automatisering zorgen voor een polarisatie op de arbeidsmarkt.
, o *Polarisatie; tegenstellingen van groepen in de samenleving staan tegenover elkaar.
- Groeiende middenklasse in India en China;
- + snelle veranderde behoeften aan vaardigheden;
- + verschuiving van arbeid door offshoring.
o *Offshoring: = verplaatsen van werkzaamheden naar een ander land.
- Als gevolg: dalend vertrouwen in de overheid en een sterke drang naar nationalisatie en een
grotere polarisatie in inkomsten.
Trend 9: macro-economisch beleid en experimenten
- Traditionele beleidsmaatregelen om de markt te reguleren lijken minder effectief te zijn in
de huidige markt;
- Nieuwe maatregelen worden ingezet;
- Er wordt ge-experimenteerd om groei te stimuleren en om te gaan met demografische
veranderingen en inkomensongelijkheid in de markt.
- Impact op organisaties; effecten op pensioenen en gezondheidszorg.
- Bedrijven die hier proberen positief aan bij te dragen, worden beloond -> omdat ze betere,
gemotiveerde werknemers kunnen behouden en aantrekken.
HFST 13.3 (663-669)
Organisaties = samenwerkingsverbanden met als doel het realiseren van doelstellingen.
-> Alle activiteiten die in de organisatie plaatsvinden, hebben te maken met deze doelen.
-> Effectiviteit/doelgerichtheid/doeltreffendheid: mate waarin de gestelde doelen bereikt worden.
Effectiviteit
1. Technische en economische effectiviteit
- Mate waarin de middelen van een organisatie op een efficiënte wijze worden ingezet.
- Hierbij wordt, voor het bereiken van een bepaalde output, zo min mogelijk input gebruikt.
- Er wordt doelmatig gewerkt.
2. Psychosociale effectiviteit
- Mate waarin de behoeften van de organisatiemedewerkers worden gerealiseerd.
- Gaat om de bevrediging die de medewerkers hebben bij het uitvoeren van hun werk.
3. Maatschappelijke effectiviteit
- Mate waarin de behoeften van de partijen in de externe omgeving worden gerealiseerd.
- Denk aan: uitbetalen dividend, voldoet de uitstoot van stoffen aan de milieueisen.
- Organisatie heeft alleen bestaansrecht als er voor externe partijen (consument, financier),
sprake is van behoeftebevrediging.
4. Bestuurlijke effectiviteit
- Mate waarin de organisatie kan reageren op veranderde situaties.
- Organisaties moeten in staat zijn om snel in te spelen op veranderingen.
- Er dienen eisen gesteld te worden aan de informatievoorziening en de besluitvorming van de
organisatie; er moet sprake zijn van flexibiliteit en slagvaardigheid.
o Flexibiliteit = veranderings- en aanpassingsvormogen van een organisatie.
o Slagvaardigheid = het vermogen om snel en doeltreffen te handelen.
Organisaties zijn pas echt succesvol als ze op alle 4 de effectiviteiten een voldoende scoren.