Dyslectische kinderen leren
lezen
1. Goed leesonderwijs
Het stadium voor het voor formele leesonderwijs in groep 3, wordt de pre-alfabetische fase
genoemd. In de pre-alfabetische fase maakt het kind sterk gebruik van visuele karakteristieken van
letters en woorden. Deze visuele herkenning werkt zolang het om een beperkt aantal woorden gaat.
Als woorden op elkaar gaan lijken, leidt dit tot verwarring. Het kind komt onder invloed van impliciet
of expliciet leesonderwijs in de volledige alfabetische fase, waarin het leert om letters te associëren
met klanken.
Tussen de pre-alfabetische fase en de volledige alfbetische fase zit de partieel alfabetische fase.
Kinderen lezen in deze fase woorden doordat ze een beperkt aantal letters binnen die woorden in
klanken kunnen omzetten. Ze lezen niet op grond van volledige verklanking, maar op grond van
partiële verklanking van de letters, dit wordt ook wel partial clue genoemd. Geleidelijk automatiseert
de orthografische kennis niet alleen van de directe letter-klankkoppelingen, maar ook over de
morfologie van woorden met syllaben. Kinderen hoeven dan niet meer te leunen op de herkenning
van globaalwoorden, maar komen in de geconsolideerde alfabetische fase. Het kind gaat
langzamerhand vloeiender lezen.
Faalervaringen beïnvloeden het leerproces negatief. Het leidt er toe dat een kind minder gaat lezen
en dus tot minder leesontwikkeling. Ernstige leesproblemen kunnen leiden tot een verlies van plezier
in het leren, in school en soms in het leven. Leesproblemen vormen een risicofactor die tot
stemmingsproblemen of stemmingsstoornissen kunnen leiden. Kinderen reageren overigens
onderling zeer verschillend op hun leesproblemen. Een goede ondersteuning vanuit de omgeving
heeft een beschermende werking.
Maatregelen om zwakke lezers te helpen, kunnen vaak negatieve effecten hebben, bijvoorbeeld:
- Groeperen op basis van leesniveau, alle slechten bij elkaar.
- Apart lesprogramma voor de zwakke lezer, minder lezen dan de andere kinderen.
- Onvoorbereid hardop lezen, slecht voor zelfvertrouwen en ontwikkeling leestechniek.
Een geringe kennis van en ervaring met de Nederlandse fonologie, de woorden zinsbouw en de
woordenschat, leidt in het algemeen tot meer problemen met het leren van de klank-
lettterkoppeling: het leestempo is daardoor trager en er worden meer lees- en schrijffouten
gemaakt.
Voor de meeste allochtone kinderen is niet de leestechniek maar het begrijpend lezen het grootste
probleem. De oorzaak hiervan is veelal een gebrekkige kennis en taal- en ervaringsbasis. Bij de
begeleiding van allochtonen speelt een aantal bijzondere problemen een rol:
- Zowel de leerling als zijn ouders kunnen een lager belang toekennen aan het goed leren
lezen en schrijven.
- De leerkracht dient een voorbeeld te geven, om kinderen tot wenselijk leesgedrag te
bewegen. Als de leerlingen de leerkracht respecteren, volgen ze zijn voorbeeld.
- Er moet geen onderscheid worden gemaakt in leestoepassingen tussen allochtone en
autochtone kinderen. Er moet wel rekening worden gehouden met de culturele verschillen.
De kwaliteit van de leerkracht is bepalender voor de voortuitgang dan de kwaliteit van de
leermiddelen. De leerkrachten:
- Reflecteren constant op hun eigen manier van lesgeven en uitleggen, en zijn steeds op zoek
naar vergroting van hun eigen kennis en verbetering van hun vaardigheden;
, - Geven veel en explicitie instructie, en werken veel in de zone van de naaste ontwikkeling van
kinderen;
- Managen hun klas zeer goed en werken veel met duidelijke gedragsregels;
- Zorgen voor uitdaging en voor betrokkenheid van de leerlingen;
- Creëren een prettig klimaat in de klas en werken sterk ondersteunend en aanmoedigend;
- Hebben veel interactie met hun leerlingen;
- Besteden veel tijd aan taalontwikkeling en aan lees- en schrijfervaringen en integreren dit
taalonderwijs in veel klassikale activiteiten.
- Observeren elk kind om te weten hoe ze elk individueel kind kunnen instrueren en
motiveren;
- Hebben (en uiten) hoge verwachtingen van hun leerlingen en gaan ervan uit dat elk kind
goed leert lezen;
- Hebben een natuurlijk respect voor leerlingen, ook voor die leerlingen op wie ze niet echt dol
zijn.
Coaching in de vorm van bijvoorbeeld supervisie of van groepsintervisie en permanente bijscholing
zijn zeer wenselijk om de eigen beroepsvaardigheden te verbeteren.
Kinderen moeten in groep 1 en 2 veel gelegenheid krijgen om hun taalvaardigheid te
vergroten.Taalzwakke kinderen hebben behoefte aan een rijke taalomgeving. Ze moeten hun kennis
en woordenschat vergroten om later tot een beter leesbegrip te komen. Ze moeten leren begrijpend
luisteren. Dat is van groot belang voor hun algemene ontwikkeling, voor de ontwikkeling van de
woordenschat en voor het latere leesbegrip.
In groep 3 kan er extra hulp worden gegeven aan de risicoleerlingen: pre-teaching. Er lijkt een sterk
verband te zijn tussen de hoeveelheid directe instructietijd en het percentage zwakke lezers aan het
eind van groep 3. Hoe meer directe instructietijd, hoe beter de ontwikkeling.
Leerkrachten menen dat je een goede lezer wordt door veel goede boeken te lezen, door een rijke
verbeelding te ontwikkelen, door veel nieuwe woorden te verwerven en veel te oefenen met
schrijven. In deze educatieve stijl is er veel aandacht voor leesbeleving (landen met goede
resultaten). In landen met slechte resultaten is het leesonderwijs vooral mechanisch: er is veel
aandacht voor de uitspraak, voor leesfouten en voor het oefenen van moeilijke deelonderwerpen.
Om het leren lezen voor alle kinderen leuk te maken, zijn er een positieve, steunende pedagogische
aanpak en goede kinderliteratuur nodig. De nadruk ligt te weinig op het begrijpen, interpreteren en
actief verwerken van teksten. Het gesprek over de tekst moet ook een belangrijke plek krijgen, om de
inhoudelijke aspecten tot hun recht te laten komen. Leren lezen moet dus altijd begrijpend lezen zijn.
Kinderen vinden leesonderwijs vaak vervelend: het gaat te veel om de leestechniek en te weinig om
de inhoud. Leesonderwijs met zwakke teksten en zonder aandacht voor de inhoud van de tekst, leidt
gemakkelijk tot onnatuurlijk leesgedrag. Het doel van lezen is om betekenis te ontlenen aan
geschreven woorden en tekst. De leesinhoud moet daarom voor alle kinderen interessant zijn. Ook
dient er veel meer aandacht voor kinderliteratuur te komen. Het is zinvol om op school actief aan
boekpromotie te doen. Het is belangrijk dat je je enthousiasme voor boeken overdraagt. Het
voorlezen in de klas is ook een didactische goede oefening.
Kinderen mogen geen boekjes uitzoeken van een hoger of lager AVI-niveau. Deze aanpak past in een
functioneel gerichte educatieve stijl, maar niet in het geïntergreerde tekstonderwijs dat wij
propageren. De nadruk ligt veel meer op de doelen van het lezen. Als kinderen te lang in een
aanvankelijk niveau blijven lezen, leidt dat tot stagnatie van het leerproces. Wat moet je wél doen in
het kader van de leesmotivatie:
- Veel voorlezen. Teksten van zaakvakken ook.
- Dagelijks een half uur stillezen. Het belangrijkste is dat de leerling leest en daar plezier in
heeft.
- Probeer niet te bepalen wat de leerling leest.