Ak
1.1
De grootste rivier van nl zijn de rijn en de maas. Deze hoofdrivieren hebben ook weer kleinere zijrivieren. De
hoofdrivier en de zijrivieren samen vormen het stroomstelsel van een rivier. De grens tussen twee
stroomgebieden heet een waterscheiding. Dit is altijd een hoger gelegen deel van het landschap, zoals een
gebergte.
Je kunt het stroomstelsel opdelen in drie onderdelen, die samen het lengteprofiel van een rivier vormen (bron
4):
1. De bovenloop: dit deel bevindt zich boven in de bergen, waar de rivier ontspringt. De rivier is hier vaak
smal en stroomt snel omdat er veel hoogteverschil is. Hierdoor vindt er veel erosie plaats.
2. De middenloop: dit deel bevindt zich in lager gelegen en vlakker, maar vaak nog heuvelachtig, gebied.
Doordat het water langzamer gaat stromen en meer ruimte krijgt, wordt de rivier breder. Hierdoor
ontstaan soms brede dalen in het landschap.
3. De benedenloop: dit is het laatste deel van de rivier, voordat hij uitmondt in zee. De rivier stroomt hier
langzamer en kronkelt door het landschap, op zoek naar het laagste punt. Door de lage
stroomsnelheid vindt er veel sedimentatie plaats.
Het hoogteverschil tussen twee plekken langs de rivier noemen we het verval. Wanneer je dit hoogteverschil
deelt door het aantal kilometers dat deze plekken uit elkaar liggen, bereken je het hoogteverschil per
kilometer. Dat noemen we het verhang.
n totaal kunnen we drie verschillende soorten onderscheiden: gletsjerrivieren, regenrivieren en gemengde
rivieren.
1. Een gletsjerrivier bestaat uit het smeltwater van de gletsjers, hoog in de bergen.
2. Een regenrivier bestaat uit regenwater, dat via het grondwater en de zijrivieren in de hoofdrivier
terechtkomt. De Maas is een voorbeeld van zo’n rivier.
3. Een gemengde rivier bestaat uit smeltwater, dat wordt aangevuld met regenwater. Dit zijn vaak lange
rivieren, zoals de Rijn.
De verschillen in de waterafvoer gedurende het jaar noem je het regiem. De hoeveelheid water die een rivier
afvoert op een bepaalde plek per tijdseenheid, vaak in seconden, is het debiet.
De plotselinge hoge afvoer van een rivier noemen we piekafvoer.
1.2
Rivieren in nl kronkelden door het landschap heen. Als de waterstand steeg, overstroomde het gebied langs de
rivier en werd er sediment afgezet. Hierdoor werd de grond vruchtbaar waardoor mensen er gewassen konden
verbouwen. Om hun dorpen en steden te beschermen, begon men met het aanleggen van dijken langs de rivier
zodat deze niet steeds zijn loop zou veranderen. Dit worden de winterdijken genoemd. Bij hoogwater, in de
winter, liep het gebied tussen deze dijken onder water. Om dit vruchtbare gebied zo veel mogelijk te kunnen
gebruiken voor landbouw bouwde men een tweede rij dijken, direct langs de rivier. Dit noemen we de
zomerdijken. Deze lagere dijken houden het water in het zomerbed van de rivier. Het land tussen de zomerdijk
en winterdijk dat kan overstromen noemen we de uiterwaarden. Het buitendijks gebied, tussen beide
winterdijken, doet op die manier dienst als winterbed van de rivier. Het gebied achter de dijken waar de
mensen wonen, noemen we het binnendijks gebied.
In het vlakke Nederland heeft de rivier vanwege het kleine verval een lage stroomsnelheid. Hierdoor gaat de
rivier meanderen: er ontstaan bochten in de rivier doordat de buitenbocht wordt uitgeslepen door erosie,
terwijl de binnenbocht dichtslibt door sedimentatie. Op die manier verandert de loop van een rivier langzaam
maar constant en worden de bochten in de rivier groter. Dat heeft twee nadelen:
, 1. De rivier voert zijn water minder snel af naar zee. Dit verhoogt het overstromingsrisico.
2. Schepen doen er langer over om hun route over water af te leggen. De kosten voor de scheepvaart
nemen hierdoor toe.
p veel plekken zijn de bochten rechtgetrokken in het kader van kanalisatie. Om ervoor te zorgen dat de oevers
van de rivier niet worden afgebroken door het water zijn er kribben aangelegd. Dit zijn kleine stenen
dammetjes die vanaf de oever de rivier in steken. Op sommige plekken houden we het rivierwater tegen met
stuwen en sluizen om ervoor te zorgen dat de waterstand op peil blijft. Natuurlijke begroeiing zorgt ervoor dat
het regenwater wordt opgenomen in de grond en niet direct wegstroomt naar de rivier. Door ontbossing
verdwijnt een groot deel van deze natuurlijke begroeiing, waardoor het water sneller in de rivier terechtkomt.
Verstening van het oppervlak door bebouwing zorgt voor hetzelfde probleem. De hoeveelheid tijd die
regenwater nodig heeft om na een bui in de rivier te komen, de vertragingstijd, wordt op deze manier steeds
korter (bron 10). Na overstromingen ging men vaak over op dijkverzwaring, waarbij de dijken worden
verstevigd en verhoogd. Dit kan echter niet oneindig doorgaan. Wanneer je ook nog de stijging van de
zeespiegel meerekent kunnen onze waterkeringen, dijken, dammen of duinen, het water misschien niet meer
tegenhouden.
1.3
De evacuatie van 1995 zorgde echter voor een breuk in het denken over het overstromingsgevaar van de grote
rivieren. Men besefte dat alleen dijkverhoging niet voldoende was en dat er meer aandacht moest komen voor
rivierverruiming, waarbij de rivier meer ruimte moet krijgen om overtollig water tijdelijk kwijt te kunnen. Dit
kan bijvoorbeeld door het aanleggen van een noodoverloopgebied. Dat is een omdijkt gebied dat in
noodsituaties kan worden gebruikt om bij hoge waterstand van een rivier te overstromen. n 2007 had men een
hele verzameling maatregelen klaar om het overstromen van de grote rivieren tegen te gaan. Dit project
noemde men Ruimte voor de rivier en had als doel om de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren te
vergroten. De IJssel is bij Kampen een aantal meter dieper gemaakt en parallel aan de IJssel is een extra geul
aangelegd. Verdieping van de rivier en nevengeulen aanleggen zijn twee voorbeelden van de vele maatregelen
uit het project Ruimte voor de rivier (bron 14). Alle maatregelen zorgen voor een minder groot
overstromingsrisico van de rivieren. Andere maatregelen zijn kribverlaging, of verbreding van de rivier door
bijvoorbeeld dijkverlegging. Maar ook in het gebied direct naast de rivier, de uiterwaarden, kunnen
maatregelen worden getroffen. Zo kan men obstakels verwijderen, zoals bomen of steenfabrieken die vaak
naast de rivier werden gebouwd. Een andere manier om de rivier bij hoog water meer ruimte te geven is door
de uiterwaarden te verlagen. Dit noemen we uiterwaardvergraving. In de lente staat het water het hoogste,
door het afvoeren van smeltwater.
1.4
Na de watersnoodramp in 1953 werd een speciale Deltacommissie ingesteld, die moest adviseren over
maatregelen om een nieuwe watersnoodramp te voorkomen. Dit leidde onder andere tot het aannemen van
de Deltawet en de bouw van de welbekende Deltawerken (bron 18). In 2007 kwam er een Tweede
Deltacommissie die een nieuw advies moest schrijven op basis van de veranderende omstandigheden,
waaronder de te verwachten zeespiegelstijging. Het deltaprogramma bevat verschillende oplossingen om in te
kunnen spelen op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering. Deze aanpak noemen we adaptief
deltamanagement.
Centraal in het Deltaprogramma staan:
de waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen
de zoetwatervoorziening: optimaal benutten van zoetwater en beperken van watertekorten
de ruimtelijke inrichting: rekening houden met het klimaat en het water bij stedelijke
(her)ontwikkeling