Samenvatting Risicotaxatie
Hoorcollege 1:
Leerdoelen: Aan het einde van deze sessie, moet je in staat zijn om:
Te begrijpen wat risicotaxatie is en waarom het gedaan wordt
Het ontstaan van risicotaxatie begrijpen en uit te leggen
Uit te leggen hoe RNR en de centrale criminogene behoeften samenhangen
met risicotaxatie
Definitie Risicotaxatie
Berekening van de waarschijnlijkheid dat schadelijk gedrag of een schadelijke
gebeurtenis zich zal voordoen, en het houdt een beoordeling in van de frequentie
van het gedrag (of de gebeurtenis), de waarschijnlijke gevolgen en wie erdoor zal
worden getroffen" (Kemshall, 1996).
Nieuwe definitie
De poging om de waarschijnlijkheid van toekomstige overtredingen te voorspellen
om zo individuen te identificeren die behandeling nodig hebben" (Brown & Singh,
2014).
Risicotaxatie is ook
Risicomanagement: Interventies om het risico te hanteren of te verminderen
Voorbeeld: behandeling volgen voor verslaving, niet in de buurt gaan wonen
van een school (pedoseksueel).
Waarom doen we aan risicotaxatie?
Veiligheid
o Veiligheid personeel/medebewoners
o Veiligheid samenleving
Maatschappelijk belang
o Het voorkomen van ernstige recidive door patiënten/delinquenten
Ethisch belang
o Geen willekeur. Voor iedere patiënt wordt dezelfde methode toegepast
Therapeutisch belang (RNR model)
o Een adequate risico-inschatting leidt tot inzicht in risicofactoren bij een
individuele patiënt en tot een risicohanteringsplan/behandeling
Communicatie
o Meer transparantie en uniformiteit in de besluitvorming en tot
verbetering van communicatie over risico’s en risicomanagement.
Geschiedenis Risicotaxatie
1876 - Lombroso
Criminelen hebben bepaalde uiterlijke kenmerken:
Grote vooruitstekende kaken
Dieperliggende ogen
Laag voorhoofd
Grote kin
Hoge jukbeenderen
, Haakneus
1928 - Burgess (het eerste risicotaxatie instrument)
Ontwikkelde tools om het risico op recidive te bepalen van daders die worden
vrijgelaten uit gevangenis van Illinois
Actuarieel van aard
Burgerlijke staat, crimineel en arbeidsverleden en institutioneel wangedrag
Berekeningen op basis van analyses van gegevens voor 3.000 personen die
in Chicago voorwaardelijk zijn vrijgelaten
76% high risk status recidiveerde binnen 5 jaar
1950 - een probleem met het inschatten van recidiverisico.
1966 - Zaak Baxstrom: Baxstrom was in de rechtbank veroordeeld tot 4 jaar
gevangenisstraf voor mishandeling. Nadat hij zijn straf had uitgezeten werd hij, in
plaats van vrijgelaten, overgeplaatst naar een high security psychiatrisch ziekenhuis,
omdat psychiaters hadden beoordeeld dat hij geestesziek en te gevaarlijk voor de
samenleving was. Baxstrom maakte hier een zaak van, omdat hij het onredelijk vond
om slechts door één psychiater beoordeeld te worden. Hij won deze zaak en dit heeft
grote gevolgen gehad voor de psychiatrische ziekenhuizen:
967 “gevaarlijke” psychiatrische patiënten getransfereerd naar reguliere
psychiatrische ziekenhuizen
121 patiënten nadien vrijgelaten in de maatschappij
Opgevolgd door Steadman & Cocozza (1978)
Na 4 jaar follow-up
o 2,7% teruggestuurd naar forensisch psychiatrisch ziekenhuis
Patiënten in de maatschappij
o 17% gearresteerd
o 7% veroordeeld
1970 – 1980
Het voorspellen van gewelddadig gedrag is eigenlijk onvoldoende, want de
mogelijkheid van psychiaters en andere professionals om correct toekomstig recidive
te voorspellen is niet bewezen (APA Task Force, 1974).
Het voorspellen van gewelddadig gedrag is niks meer dan een muntje opgooien en
het oordeel van de psychiaters is niet betrouwbaar (Ennis & Litwack, 1974).
Psychologen en psychiaters maken bij 1 van de 3 gevallen de juiste voorspelling van
crimineel gedrag (Monahan, 1981). Hierdoor kwam er twijfel in het klinisch oordeel
van een psychiater voor het voorspellen van crimineel gedrag.
Expertise van de expert
Een onderzoek in de jaren ’70 die het oordeel van een psychiater in twijfel bracht:
2 groepen proefpersonen
Leerkrachten
Ervaren forensische psychiaters
Proefpersonen werd gevraagd om voorspellingen te doen van herval in
crimineel gedrag op basis van dossierinformatie.
o Dossier 1: index delict.
o Dossier 2: socio-economische informatie (familie, leeftijd, woonplaats),
voorgaande delicten en opnames.
o Dossier 3: gespecialiseerde informatie uit behandelingen, zoals
psychologische stoornis, psychologische tests en een klinische
observatie.
o Dossier 4: bundel van alle drie de dossiers.
, Resultaten
o IRR (inter-beoordelaars betrouwbaarheid) van leerkrachten was laag
o Maar deze was beter dan IRR van psychiaters
o Gemiddeld grote overeenkomst tussen psychiaters en - leerkrachten
o Hoe meer informatie beschikbaar was, hoe conservatiever men was in
het oordeel .
Dit onderzoek toonde opnieuw de twijfels van experts aan, aangezien je zou
verwachten dat experts een andere meningen zouden vellen dan leken. Ook zou je
verwachten dat de IRR tussen experts hoog zou zijn.
Jaren ’90 - Martien Philipse
Tbs-systeem (Ter Beschikking Stelling) genoot in die tijd groot aanzien in de
wereld
Geprezen voor hun innoverende aanpak van forensische patiënten
Onderzoek: hoe de Nederlandse gedragsdeskundigen uit het forensisch veld
hun risico-inschattingen in de praktijk maakten
Geen van de door de clinici gesuggereerde voorspellers (zoals bv. de factor
ontkenning of de factor empathie) waren voorspellend!
Er was ook totaal geen verband tussen de klinische inschatting van het
terugvalrisico en de feitelijke recidive.
1990 - Onderzoek RNR-model (Andrews & Bonta)
Het RNR-model (Risk-Need-Responsivity model)
o Evidence Based Practice: Interventies moeten gebaseerd zijn op resultaten
die afkomstig zijn van het wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van
die interventies
o Risico (risk) principe: Stem de behandelintensiteit af met het recidiverisico
van de cliënt:
Wie behandelen?
o De cliënt met een hoge kans op recidiveren is gebaat bij een
meer intensieve behandeling
o De cliënt met een lage kans op recidiveren is gebaat bij een
minder intensieve of zelfs geen behandeling
Het recidiverisico staat centraal; niet de stoornis
Bij verkeerde afstemming van behandelintensiteit kan recidiverisico
toenemen (Bonta, Wallace- Capretta,& Rooney, 2000)
Wanneer je dezelfde behandeling toepast voor hoge en lage
risicogroepen is het behandeleffect groter bij hoge risicogroepen: 10%
minder recidive bij hoog versus 3% bij laag risico (Andrews & Dowden,
2006)
o Behoefte (need) principe: alleen die factoren die samenhangen met
vermindering van recidive zouden tijdens de behandeling moeten worden
aangepakt
Wat behandelen? Richt de behandeling op de criminogene behoeften
die daadwerkelijk in relatie staan tot (toekomstig) delictgedrag en dus
aandacht behoeven.
o Elk individu heeft zijn eigen combinatie van factoren die tot het
plegen van een delict geleid heeft
o Deze criminogene behoeften zijn de dynamische risicofactoren
die in relatie staan tot het delict
, o Dynamische risicofactoren zijn veranderbaar door
behandelinterventies, dus de focus van de behandeling ligt op
de matig tot hoge dynamische risico’s
o Het adequaat behandelen van de criminogene behoeften is
geassocieerd met 19% minder recidive; het richten van een
interventie op niet-criminogene behoeften is geassocieerd met
een lichte stijging van 1% (Andrews & Bonta, 2007)
o Responsiviteits (responsivity) principe: interventies zouden moeten
worden afgestemd op de kenmerken van de dader, zoals motiveringsniveau,
persoonlijke omstandigheden en leerstijl
Algemeen: gebruik maken van principes die werken, zoals cognitieve
gedragstherapie.
Specifiek: het specifiek toepassen aan de needs van de cliënt, zoals
motivatie voor therapie, persoonlijkheid en leerstijl/ intelligentie.
The Central 8:
The Big Four criminogenic needs (grootste voorspellers recidive) + moderate
four
1. Geschiedenis van antisociaal gedrag (statisch):
Risico: vroege en aanhoudende betrokkenheid bij een aantal en
verscheidenheid van antisociale handelingen in een verscheidenheid
van instellingen.
Dynamische behoefte: werk aan niet-criminele alternatieve
gedragingen uit te voeren in risicovolle situaties
2. Antisociaal persoonlijkheidspatroon:
Risico: avontuurlijk plezier zoeken (= kick), zwakke zelfbeheersing,
rusteloos en agressief.
Dynamische behoefte: werk aan probleemoplossende vaardigheden,
zelfmanagement vaardigheden, woedebeheersing en
copingvaardigheden.
3. Antisociale cognities:
Risico: attitudes, waarden, overtuigingen en rationalisaties die
crimineel gedrag ondersteunen; cognitief emotionele condities van
woede, wrok en trots; criminele vs. hernieuwde identiteit, criminele vs.
anti-criminele identiteit.
Dynamische behoefte: verminderen van antisociale cognities, herken
risicovolle manieren van denken en voelen, ontwikkel alternatieve en
minder risicovolle manieren van denken en voelen, maak een
hernieuwde en/ of anti-criminele identiteit.
4. Antisociale peers/ leefomgeving:
Risico: nauwe contacten met andere criminelen en relatieve sociale
isolatie met niet-criminelen; directe sociale steun voor criminaliteit.
Dynamische behoefte: verminderen van contacten met andere
criminelen, bouw contacten/ banden op met niet-criminelen.
5. Familiale en/ of echtelijke relaties:
Risico: Twee belangrijke elementen zijn: enerzijds de opvoeding en/of
de zorg, anderzijds de controle en/of het toezicht.
Dynamische behoefte: reduceer conflicten, bouw positieve relaties op,
verbeter de controle en toezicht.
6. School en/ of werk:
, Risico: lage niveaus van prestaties en voldoening op school en/of
werk.
Dynamische behoefte: verbeter de prestaties, beloningen en
voldoening.
7. Vrije tijd/ en of recreatie:
Risico: lage niveaus van betrokkenheid en bevrediging bij niet-
criminele vrijetijdsbesteding.
Dynamische behoefte: verbeter betrokkenheid (zoals aansluiten bij
een sportclub), beloningen en voldoening.
8. Drugsgebruik:
Risico: misbruik van alcohol en/ of drugs
Dynamische behoefte: verminder drugsmisbruik, verminder
persoonlijke en interpersoonlijke steun voor het verslavingsgedrag en
ontwikkel alternatieven voor het drugsmisbruik.
Niet-criminogene behoeften
Zelfwaardering.
Emotionele problemen.
Psychiatrische aandoening.
Gezondheid.
Deze dynamische factoren staan niet in directe relatie tot het
verminderen van het recidiverisico, maar kunnen wel indirect bijdragen
aan het terugdringen van het dynamisch risico.
Belangrijke (vooralsnog) niet-criminogene behoeften die volgens Serin et al., (2013)
ook gerelateerd zijn met recidivevermindering:
Afname negatieve emoties
Succesvol behandelproces vanuit de cliënt, wel recidivevermindering want
cliënten die de behandeling onsuccesvol afronden hebben een hogere kans
op terugval.
Responsiviteitsbeginsel
Hierbij kijken we naar de vraag: Hoe cliënt behandelen? Het is van belang dat de
behandeling en het type interventie aansluit bij de leerstijl en leervermogens van de
cliënt. Dan ga je kijken naar de:
Externe responsiviteit: vorm van behandeling, kenmerken van de
therapeut, beschikbaarheid van adequate interventies, mogelijkheden
die de behandelomgeving biedt (stabiliteit, kwaliteit van leven,
mobiliteit)
Interne responsiviteit: Houd rekening met de individuele kenmerken
van een cliënt: intellect, persoonlijkheid, stoornis, behandelmotivatie,
leerstijl. Een responsieve behandeling hangt samen met 23% minder
recidive (Andrews & Bonta, 2007)
Artikel: (korte samenvatting – hetzelfde wordt behandeld in Hoorcollege 2)
Brown, J., & Singh, J. P. (2014). Forensic risk assessment: A beginner’s guide.
Archives of Forensic Psychology, 1, 49-59.
Dit artikel focust op evidence-based benaderingen van geweld, zedendelinquenten
en algemene recidiverisicobeoordeling. In het bijzonder kijken ze naar de drie
leidende benaderingen van risicobeoordeling onderzoeken die momenteel in de
, praktijk worden gebruikt. a) ongestructureerd klinisch oordeel, (b) actuariële
beoordeling en (c) gestructureerd professioneel oordeel. Ze kijken naar de relatieve
sterke en zwakke punten van elk van de onderzoeken.
a) Ongestructureerd klinisch oordeel verwijst naar het
subjectieve proces van het evalueren van de waarschijnlijkheid
van een ongunstig resultaat zonder het gebruik van een
gestructureerde methode (bijvoorbeeld een
risicobeoordelingsinstrument). In plaats daarvan wordt vertrouwd
op klinische vaardigheden en ervaring met de persoon wiens
risico wordt beoordeeld (Murray & Thomson, 2010).
b) Instrumenten voor actuariële risicobeoordeling zijn
gestructureerde instrumenten die zijn samengesteld uit risico-
en/of beschermende, statische en/of dynamische factoren
waarvan is vastgesteld dat ze verband houden met de
ongewenste gebeurtenis.
Voorbeelden van veelgebruikte instrumenten voor actuariële
risicobeoordeling zijn de Violence Risk Appraisal Guide (VRAG),
de Static-99 en de Level of Service Inventory (Andrews & Bonta,
1995).
c) Risicobeoordelingsinstrumenten voor gestructureerde
professionele oordeelsvorming (SPJ) zijn ontwikkeld om de
starheid van actuariële regelingen aan te pakken. SPJ-
instrumenten zijn samengesteld uit risico- en/of beschermende,
statische en/of dynamische factoren waarvan onderzoek of
theorie suggereert dat ze verband houden met de ongewenste
gebeurtenis.
Hoorcollege 2
Leerdoelen: Aan het einde van deze sessie, moet je in staat zijn om:
De verschillende methodes om de predictieve validiteit van een instrument uit
te leggen
De verschillende generaties van RT-instrumenten te definiëren en herkennen
Risicofactoren en beschermende factoren te definiëren en herkennen
De verschillen tussen de verschillende soorten risicofactoren te begrijpen en
herkennen
Voorspellend vermogen:
A) ROC-analyse
De ROC-analyse (Receiver operating characteristic) wordt gebruikt om te kijken in
hoeverre een risicotaxatie instrument goed voorspelt. Het helpt bij het classificeren
van toekomstige recidivisten/niet-recidivisten.
Deze analyse geeft inzicht in de Area Under the Curve (AUC), die aangeeft wat de
kans is dat een willekeurige recidivist een hogere score krijgt dan een willekeurige
niet-recidivist (goede waarde/ voorspellend vermogen >.70).
Hiervoor zijn twee soorten informatie nodig:
Risicoscores
Een dichotome uitkomst (bv. gewelddadige veroordeling ja/ nee)
Interpretatie van de AUC-waarde (Rice & Harris, 2005):