komen naar Holland. De Vlaamse ambachtslieden maken Leiden tot een textielstad en
de Antwerpse kooplieden maken de Republiek tot het centrum van de wereldhandel,
schepen naar It, koopvaart en kolonialisme.
Door al deze nieuwe inwoners is er in Amsterdam sprake van stadsuitbreidingen, zoals de
grachtengordel, 3 grachten en pak/koopmanshuizen, in 1612. Door de handel bloeiden
steden op, zoals de latere Randstad: Leiden, Utrecht, Haarlem (linnen) en Rotterdam (haven),
waarbij ze een onderdeel van het specialisatiesysteem zijn. Het unieke netwerk van openbaar
vervoer vergemakkelijkte het binnenlandse transport. Toen in 1595 de fluit werd uitgevonden
werd de Republiek ook sterker op de zeeën. Het platteland had ook zijn doel gevonden in de
bouw van nieuwe gewassen, koeien voor kaas, fabrieken langs rivieren en de scheepswerven.
Van deze economische groei profiteerden velen, maar het was wel ongelijk. De regenten en
kooplieden werden enorm rijk en bouwen zelfs stadspaleizen en buitens. Wel is het zo, dat het
succes ook aan hen te danken was. Zij zetten zich in voor particularisme en de godsdienstige
gewetensvrijheid als belangrijke voorwaarden voor de vrijheid. Door het particularisme
konden ze handelsbelangen vooropstellen (i.t.t. handel voor machtspolitiek, Filips II).
Hiervoor leende de Republiek geld met leuke voorwaarden, zoals rentes. Door de
godsdienstige tolerantie was handel met allen makkelijker en kwamen er vele interessante
mensen. Verder waren de samenwerkingen en innovaties tussen de steden en gewesten
makkelijk door de banden bij regenten en kooplieden. Ze werkten samen en de kooplieden
betaalden ook voor de droogmakerijen, nieuwe gewassen en houtzaagmolens (1590).
Het einde van de Nederlandse gouden eeuw kwam door:
1. Rust in Engeland en Frankrijk, waardoor ze krachtig werden en hun mercantilisme ten
nadele was van de Republiek. De maatregel van Engeland in 1651 – Engelse schepen
alleen goederen vervoeren naar Engelse havens – hielp ook niet. Fr. en En. willen de
Republiek kapot.
2. De veranderende dynamiek in de Republiek na 1648. De economie groeide, maar
innovaties bleven uit en door terugtrekkende regenten uit handel was er sprake van
oligarchisering + groeiende rijkdom van rijken = onvrede gemeen politieke
tegenstellingen met staatsgezinden en Oranjegezinden.
En in 1672 breekt dan het Rampjaar aan, waar de regenten de schuld van krijgen door weinig
investeringen in het leger moord gebroeders de Witt Willem III stadhouder overwint
van Frankrijk, maar Gouden Eeuw is voorbij – economie groeide niet meer en de toenemede
concurrentie is moordend.
Conclusie: 12e en 13e eeuw = Atrecht ---- 14e en 15e eeuw = Brugge ---- 16e eeuw =
Antwerpen ---- 17e eeuw = Amsterdam ---- 18e en 19e eeuw = London.
Geschiedenis historische context h2
Par 2.1
De verlichting is een beweging van 1650-1789 waarin men het gebruik van het verstand, de
ratio, wil toepassen op alle kanten van de maatschappij. De verlichting is voor tolerantie,
vrijheid en vind dat kennis bijdraagt aan gelijkheid en verdraagzaamheid. De verlichting is
een proces van eeuwen geweest:
- De vroegmoderne tijd = door toename van kennis zijn er nieuwe inzichten.
- De renaissance = terug naar de bronnen met humanistische analyses.
- De tijd van ontdekkers en hervormers = de wereld wordt ontdekt en er zijn
technologische vooruitgangen, waardoor men meer begrijpt van de wereld (God!).
, - In 1780 was de verlichting al een eeuw in Europa en Noord-Amerika. Christelijke
denkbeelden worden al in twijfel getrokken en daarbij komen nog eens twee
stromingen die waarneming en de rede boven traditie en geloof plaatsen:
1. Empirisme// John Locke// kennis komt uit waarneming en ervaring.
2. Rationalisme// René Descartes// de rede is de belangrijkste bron van kennis. De
werkelijkheid kan doorgrond worden door logisch na te denken met het verstand.
- Het hoogtepunt van de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw komt met de
natuurwetten van Newton. Dit hierboven draagt daaraan bij.
De plaats van godsdienst in de samenleving maakt ook een verandering door. Waar het eerst
beschermd werd door de staat en de kerk helpt om godsdienstig te leven, zorgt de Reformatie
ervoor dat er meer nadruk komt op het individu en geloof. Maar nog steeds is daar die balans
tussen kerk en staat en speelt zij een rol. De verlichte denkers vinden echter dat het geloof iets
individueels is. John Locke wil een scheiding van kerk en staat en vindt dat de mens zelf mag
kiezen waarin zij gelooft.
De samenleving is ook anders ingericht door de verlichting. Ervoor lag de nadruk op straffen,
want – zo dacht men – de mens is zondig. Maar verlichte denkers vinden dit niet passen
binnen de criteria van redelijkheid. Rousseau zegt dat de mens van nature goed is, maar de
maatschappij slecht en Locke noemt de mens van nature een tabula rasa. Daarom moet de
nadruk liggen op een goede opvoeding, zonder dwang, straf, godsdienstonderwijs, maar in de
natuur. Door zo goede mensen (via opvoeding, verspreiden van kennis en onderwijs) te
vormen zouden misstanden worden bestreden.
Verlichte denkers toetsten ook de politieke indeling aan de criteria van rechtvaardigheid.
Volgens de traditie was een rechtvaardige samenleving geordend naar Gods wil, waarin
sprake was van gezagsverhoudingen. Lodewijk XIV legde zijn absolute macht uit volgens
droit divin. Locke en Rousseau gaan uit van de natuurrechten, waarin men vrij en gelijk is en
natuurlijk recht hebben op leven, gezondheid, vrijheid en bezit. Een samenleving is
rechtvaardig als deze rechten worden gerespecteerd en de macht van de staat staan in het
sociaal contract. Een afspraak waarin men een deel van hun vrijheid afstaat aan de overheid,
waarbij zij de burger moet beschermen en een neutrale rechter moet zijn. Is dit niet het geval à
opstand. Rousseau wil een directe democratie gebaseerd op zijn idee ‘de algemene wil’ en
sociaaleconomische gelijkheid, want anders werkt de democratie niet. De bron van het kwaad
is namelijk volgens hem privébezit wat leidt tot ongelijkheid en onderdrukking (slavernij).
Montesquieu vindt het systeem sinds de Glorious Revolution in G-B heel goed. Hij bedenkt
de trias politica met een Hoger (elite) huis en lager (burgers) huis, regering = U, parlement =
W, onafhankelijke neutrale rechters = R. Adam Smith is voor een vrije economie, waarbij de
overheid alleen regels opstelt over de economie en deze controleert. Hij is dus tegen het
mercantilisme en voor het marktmechanisme vraag en aanbod. Al deze ideeën worden meer
bekent, omdat de politieke cultuur verandert in de tweede helft van de 18e eeuw. Waar
staatspolitiek vroeger iets was voor de elite, wordt het nu meer verspreidt en behandelt door
kranten en pamfletten. Er ontstaat een publieke opinie. Hierdoor wordt het absolutisme
strenger met bijvoorbeeld censuur, maar komt ook het verlichte absolutisme op (Frederik II de
Grote van Pruisen en Jozef II van Oostenrijk): persvrijheid, tolerantie, bestrijden van bijgeloof
en godsdienstig fanatisme, maar blijven ook absoluut.
Par 2.2
Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783)
Amerikaanse revolutie (1765-1787)