Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Een flexibele methode voor leerkrachten, opleiders en studenten. Geheel vernieuwde druk 2012.
Deel 1
Hoofdstuk 1 De les in vogelvlucht.
1.1 Inleiding.
De inrichting: zijn de materialen waarmee de kinderen werken goed gekozen en adequaat
klaargezet; is de beschikbare ruimte efficiënt en overzichtelijk ingedeeld?
De activiteit: wat gaan de kinderen doen en past dat bij hun belangstelling en
mogelijkheden?
De leerkracht: bereidt zij of hij de kinderen goed voor op de activiteiten en krijgen de
kinderen in hun spe ondersteunende begeleiding?
De kinderen: worden ze aangesproken op eigen mogelijkheden, is er ruimte voor initiatief,
ook in hun samenspel met anderen?
1.2 De inrichting.
In nog andere opzichten heeft de inrichting een functie:
Bij het uitleggen kan de leerkracht met weinig woorden veel verduidelijken.
Tijdens hun activiteit vinden de kinderen in de ordening van het materiaal een
ordening voor hun handelen;
Een goede indeling van de ruimte zorgt ervoor dat de verschillende groepen kinderen
elkaar niet hinderen;
Ten slotte maakt een efficiënte inrichting mogelijk om ook in een kleine speelzaal vier
of meer activiteiten een plaats te geven. Een ruim en gevarieerd aanbod van
activiteiten is medebepalend voor de kwaliteit van een les.
Samengevat: als de ruimte goed is ingericht, geeft dat zowel de leerkracht als de kinderen
houvast en de veiligheid komt ten goede.
1.3 De activiteiten.
Kinderen komen graag in beweging als ze een aansprekend doel, een belonend effect of een
boeiende ervaring met hun inzet kunnen realiseren.
Het boek probeert de activiteiten zo te kiezen, dat voor ieder kind een motiverende en
passende uitdaging aanwezig is.
1.4 De leerkracht.
Omdat de les zo dynamisch verloopt en de kinderen veel zelf doen, moet de leerkracht
steeds alert blijven en goed overzicht houden.
De rol van de leerkracht is ook op andere momenten belangrijk:
Helpen bij het omkleden;
Groepen weloverwogen indelen;
Bondig uitleggen en dan vlot starten;
Regelen van de wisselmomenten als elke groep naar een andere plek gaat;
Zinvolle gedragsregels instellen en handhaven.
Samengevat: de kinderen kunnen veel zelf, maar alleen als de leerkracht zich daarvoor
inspant.
1.5 De kinderen.
Ieder kind is verschillend.
In de manier van bewegen is ieder kind uniek.
Tegemoetkomen aan alle mogelijke verschillen is niet uitvoerbaar. Maar voor iedere klas en
ieder kind probeer je de best mogelijke voorwaarden te creëren.
1
,Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Een flexibele methode voor leerkrachten, opleiders en studenten. Geheel vernieuwde druk 2012.
Deel 1.
Hoofdstuk 2 Lesbedoelingen.
2.1 Inleiding.
-
2.2 Visie en doelstelling.
Bewegen is gedrag.
Ieder kijkt vanuit de eigen achtergrond en taak op een bepaalde manier naar het bewegen
van kinderen.
Het uitgangspunt van het boek is: ‘beïnvloeding van het bewegingsgedrag’.
Jonge kinderen denken niet na over hun bewegen.
‘Gedrag’ kunnen we omschrijven als ‘handelen in een bepaalde context’.
Mikken is een vorm van bewegingsgedrag. Blokken bouwen NIET.
Samenvatting:
Bewegen is persoonlijke gekleurd gedrag, dat ontstaat in relatie tot een tot bewegen
uitnodigende context, de bewegingssituatie. Er zijn grote verschillen in de manier waarop
kinderen betrokken zijn op een bewegingssituatie. In het bewegingsonderwijs willen we daar
nadrukkelijk rekening mee houden.
Doelstelling:
We proberen te bevorderen dat kinderen in bewegingssituaties:
Reeds verworven mogelijkheden kunnen inzetten;
Daarbij worden uitgedaagd nieuwe gedragsmogelijkheden te ontdekken, te
onderzoeken en zich eigen te maken;
Zich zo bewust worden van wat voor hen persoonlijk zinvol en haalbaar is;
Waardoor ze zich weten te onderscheiden van anderen en eigen keuzes kunnen
maken;
Respecteren en waarderen dat andere kinderen eigen mogelijkheden, voorkeuren en
grenzen hebben;
Samen met andere kinderen een bewegingsactiviteit kunnen beginnen en op gang
houden;
Nieuwe activiteiten als betekenisvol en beantwoordbaar leren onderkennen;
Waardoor meer bewegingssituaties beschikbaar komen en toegankelijk worden;
Ze zo in hun bewegingsgedrag een ononderbroken ontwikkeling doormaken
En daar blijvend plezier aan beleven.
Bewegen is een hulpmiddel om andere kennis-en vaardigheidsgebieden toegankelijk
te maken, met name op cognitief en sociaal gebied.
Bewegingsonderwijs bereidt voor op sport en sportieve vrijetijdsbesteding.
Bewegen bevordert een gezonde levensstijl en helpt overgewicht te voorkomen
Bewegen brengt jeugdigen samen en draagt zo bij aan sociaal-culturele integratie.
In onze visie van ‘bewegen als gedrag’ vinden we ons vertrekpunt én ons ijkpunt in wat we
de kinderen zien doen in bewegingssituaties.
Samenvatting:
Het doel van bewegingsonderwijs is gelegen in de ontwikkeling van het bewegingsgedrag
zelf. We helpen de kinderen om al die kwaliteiten te ontwikkelen, die het deelnemen aan
bewegingssituaties kunnen bevorderen, nu en later.
2
,Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Een flexibele methode voor leerkrachten, opleiders en studenten. Geheel vernieuwde druk 2012.
2.3 Bewegingsthema’s.
Bewegingsthema’s geschikt voor kleuters:
Bewegingsthema Kenmerk Bewegingsuitdaging.
Springen Met een afzet loskomen van Vergroten van het
de ondergrond zweefmoment.
Balanceren Gaan of staan op een Nog net het evenwicht
smalle of instabiele kunnen bewaren
ondergrond
Klimmen Verplaatsen van Zoeken naar voldoende
steunvlak/grijpvlak naar steunpunten.
steunvlak/grijpvlak (boven
de grond)
Mikken Van afstand een doel met Vaker raken van het doel
een voorwerp raken
Jongleren Een voorwerp in beweging De controle over het
houden door het herhalend voorwerp doen toenemen
weg te spelen en weer te
ontvangen
Glijden Verplaatsen over een Meer snelheid krijgen
gladde ondergrond
Rijden Verplaatsen op rollend Kunnen beheersen van
materiaal, dit voertuig in snelheid, richting en balans
beweging brengen en
houden
Bewegen op muziek (Voort) bewegen op een (Voort) beweging
muzikaal ritme aanpassen aan muzikale
kenmerken, zoals tempo,
ritme, accenten
Tikspelen Tikken van de lopers, c.q. De loper, c.q. de tikker te
ontsnappen aan de tikacties vlug af zijn
van de tikker
Over de kop gaan Inzetten van een draai, Controle krijgen over de
waardoor je over de kop draaibeweging
gaat
Doelspelen Met een bal het doel van de Vaker scoren, c.q. vaker de
tegenspeler(s) raken, c.q. bal kunnen stoppen
het verdedigen van dit doel
Stoeien In direct contact met een Omgaan met toenemend
tegenspeler iets afpakken, lichamelijk contact om zo de
c.q. verdedigen van het tegenspeler uit balans te
bezit van dit voorwerp brengen
Zwaaien Bewegingen oproepen daar De zwaai in stand houden
gebruik te maken van een en (eventueel) nog kunnen
slingerbeweging vergroten
Acrobatiek Een gezamenlijke pose van Langer met elkaar de balans
balans aannemen en handhaven; nieuwe vormen
handhaven van balans proberen.
Een concrete keuze is pas mogelijk als we rekening houden met de kinderen en de
omstandigheden waar we mee te maken hebben.
Soms is afstemmen op individuele mogelijkheden nodig.
3
,Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Een flexibele methode voor leerkrachten, opleiders en studenten. Geheel vernieuwde druk 2012.
Schema: verdeling bewegingsthema’s over de clusters.
4
, Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Een flexibele methode voor leerkrachten, opleiders en studenten. Geheel vernieuwde druk 2012.
Per les komen steeds verschillende thema’s aan de orde. Dat heeft diverse redenen; de
belangrijke daarvan is, dat we zo de nodige variatie waarborgen.
Samenvatting:
Onder een bewegingsthema zijn vergelijkbare activiteiten verzameld. Een weloverwogen
selectie van activiteiten uit de verschillende bewegingsthema’s stelt ons in staat om:
- Aansluiting te (blijven) vinden bij (veranderende) belangstelling en mogelijkheden van
kinderen;
- Veelzijdigheid en continuïteit in de ontwikkeling van bewegingsgedrag na te streven.
2.4 Organisatievormen.
Klassikaal werken: alle kinderen doen mee met een door de leerkracht geleide activiteit.
Vrij weken: individueel kiezen de kinderen waar ze spelen.
In groepen werken: de kinderen spelen in samengestelde groepjes bij verschillende
activiteiten; ook wel groepjesles genoemd.
Klassikaal werken.
Voordelen Nadelen
De leerkracht heeft goed overzicht Weinig eigen initiatieven van kinderen, ze
Weinig complexe leiding leren niet zelfstandig werken
Efficiënt voor instructie Sommige activiteiten vallen af
Duidelijk voor de kinderen Soms lange wachttijden
Gezamenlijke sfeer Meestal geringe variatie van activiteiten
Meestal weinig voorbereiding met Beperkt differentiatie, afgestemd op
klaarzetten. ‘gemiddelde’
Wie iets niet goed doet, valt erg op
Individuele begeleiding dikwijls alleen voor
wie opvalt
Vrij werken.
Voordelen Nadelen
Eenvoudige organisatie, binnen algemene Moeilijk te begeleiden, als ieder kind
afspraken en regels persoonlijk aangesproken moet worden
Kinderen zijn gemotiveerd, want kunnen Weinig instructiemomenten om iets nieuws te
hun voorkeur volgen leren
Kinderen nemen zelf initiatieven, kunnen Kinderen blijven soms hangen in wat bekend
experimenteren is, verleggen hun grenzen niet
Kinderen leren ook van elkaar Sommige kinderen kiezen vluchtig of
Aanbod van activiteiten kan goed eenzijdig, ook over meer lessen
gevarieerd worden Een methodische opbouw vanuit de
De leerkracht heeft gelegenheid voor bewegingsthema’s is moeilijk te realiseren
observeren en begeleiden Klaarzetten van veel activiteiten kost tijd.
5