Week 1 les 1 en 2: de staat en staatsrecht
De vereisten voor een staat zijn:
1. Een organisatie (zoals een politieke organisatie)
2. Die betrekking heeft op een bepaald grondgebied
3. Op dat grondgebied gezag uitoefent
4. Daarvoor een geweldsmonopolie heeft (we kennen het OM)
5. Waar (interne) soevereiniteit geldt – de staat is soeverein wanneer hij binnen zijn
grondgebied het hoogste gezag voert.
6. Eenheid van bevolking (kenmerk)
Toegevoegd vanuit internationaalrechtelijk perspectief:
1. Erkend zijn als de staat door andere staten (Nederland wordt door andere landen
erkend als een staat)
2. Externe soevereiniteit – de erkenning van internationaal recht door staten
Interne soevereiniteit: de bevolking accepteert de macht van de overheid
Externe soevereiniteit: andere landen erkennen het gezag van de overheid
Grondgebied:
Het grondgebied bepaalt de geografische zone waarin de staat zijn bevoegdheden kan
uitoefenen. Hieruit volgt een van de voornaamste zorgen van de staat, namelijk het afbaken
van zijn territorium, zowel ter land, ter zee als in de lucht. Deze bepaling heet ook wel het
territorialiteitsbeginsel.
De bevolking:
De bevolking bestaat uit onderdanen van de staat. Deze onderdanen vormen een of meer
volkeren of naties.
Soevereiniteit
Interne constituerende soevereiniteit is volkssoevereiniteit: het kan alleen door het volk
uitgeoefend worden. De erkenning van een rechtssysteem door het volk constitueert dit
systeem. Interne geconstitueerde soevereiniteit doelt op de bevoegdheid van de staat om
de hoogste macht uit te oefenende
Externe constitueerde soevereiniteit:
Is de erkenning van internationaal recht door de staten. Hierdoor wordt internationaal recht
geconstitueerd en externe geconstitueerde soevereiniteit is dan ook de bundel van rechten,
plichten, bevoegdheden en immuniteiten die elke staat heeft.
De vier hoofvragen van het staatsrecht zijn:
1. Welke bevoegdheid komt toe aan een orgaan? (Regels, besluiten, sancties)
2. Wat is de reikwijdte van die bevoegdheid? (Wat is de bereik en tot hoever?)
3. Wat zijn de grenzen van die bevoegdheid? (Niet in strijd met andere regels en
beginselen?)
4. Wie ziet toe op de naleving van de bevoegdheidsgrondslag? (Zoals de boa’s)
Voorbeeld: Stel dat een wet bepaalt dat een overheidsorgaan een boete mag opleggen
eerste vraag. Dan moet vervolgens (tweede vraag) gekeken worden wat voor soort boetes.
De derde vraag is dan of het opleggen van een sanctie niet in strijd is met grondrechten of
,algemene beginselen, bijvoorbeeld de opgelegde boete is in strijd met beginsel dat een
sanctie evenredig moet zijn met het gepleegde feit (proportionaliteitsbeginsel).
De bronnen van staatsrecht zijn: grondwet, statuut, verdragen (bilaterale verdragen tussen
twee staten en multilaterale verdragen tussen meer dan twee staten), EU-recht,
provinciewet, gemeentewet, Wet op de Rechterlijke Organisatie, reglementen van orde,
kieswet.
Democratische rechtstaat:
Een democratische staat is echter niet op zichzelf. Bij een democratie hoort namelijk een
rechtsstaat. Democratie en rechtsstaat vullen elkaar aan, zij versterken elkaar. De
beginselen van democratie en rechtsstaat vinden we terug in wat we een constitutie
noemen. Ook Nederland heeft als democratische rechtsstaat een constitutie. De
Nederlandse staat is dus democratisch, omdat de burgers kiezen wie het land regeert. En de
Nederlandse staat is een rechtsstaat, omdat iedereen zich aan het Nederlandse recht moet
houden: burgers, organisaties en overheid.
De constitutie:
De staatsinrichting, het geheel van de regels waarin deze staatsinrichting is uitgedrukt. De
grondwet is een onderdeel van de constitutie. De constitutie is meer dan alleen de
grondwet. Ook ongeschreven recht kan onderdeel uitmaken van de constitutie.
Een constitutie bestaat uit uitgangspunten en regels die betrekking hebben op de inrichting
van een staat en op de verhouding tussen de staat en zijn burgers. In de meeste landen
wordt de kern van een constitutie gevormd door een geschreven grondwet. Een grondwet is
de belangrijkste wet van een land. De woorden constitutie en grondwet worden vaak door
elkaar gebruikt, maar een constitutie omvat meer dan een grondwet, de grondwet is dus een
onderdeel van de constitutie. Daarnaast zijn er namelijk nog andere wetten, verdragen en
gewoonten die algemeen tot een constitutie worden gerekend. Dus het verschil tussen een
constitutie en grondwet is dat de constitutie ook ongeschreven regels over de
staatsinrichting van Nederland bevat.
Nederland is een democratische rechtsstaat. Een rechtsstaat heeft 4 kenmerken:
1. De machtenscheiding (de overheid mag zich niet bemoeien met rechtspraak – trias
politica)
2. Het legaliteitsbeginsel (elk optreden van de overheid moet berusten op een
wetgeving)
3. Waarborgen van grondrechten (zoals kiesrecht, vrijheid van meningsuiting etc.)
4. Een onafhankelijk en onpartijdige rechter.
Rule of law als centraal begrip de overheid moet zich ook houden aan de wet. Dus
iedereen is gebonden aan de wetgeving. Zowel de wetgevende macht als gewoon de
burgers.
We kennen directe en indirecte democratie. Direct is dat jezelf bepaalt wat de regels zijn, en
bij indirect stem je op een volksvertegenwoordiger die bepaalt wat de regels gaan worden.
Binnen een representatieve democratie (indirecte democratie) is er sprake van een
kiesstelsel waarbij:
, 1. Verkiezingen regelmatig plaatsvinden
2. Verkiezingen geheim zijn
3. Iedere stem even zwaar weegt
4. Toegang tot verkiezingen algemeen gewaarborgd is
5. Kandidaatstelling transparant geregeld is en algemeen toegankelijk
6. Het tellen met waarborgen omkleed is.
De triaspolitica betekent drie staatsmachten:
1. De wetgevende macht
2. De uitvoerende macht
3. De rechtsprekende macht
Dit is binnen een systeem van checks & balances er zijn drie staatsmachten die elkaar
moeten controleren of alles goed verloopt.
Het legaliteitsbeginsel: de staat (of overheid) treedt alleen op, op basis van een
democratisch tot stand gekomen wet. Daarbij moet de overheid zich ook aan de wet houden
dat hoort bij de rechtsstaat en the rule of law. Het legaliteitsbeginsel definiëren we dus als
volgt: “ieder overheidsoptreden berust op een daaraan voorafgegane regel’ die regel moet
wel democratisch tot stand zijn gekomen dus: “dat die regel gemaakt mag worden, moet
staan in de grondwet”.
Het legaliteitsbeginsel gaat over twee dingen:
1. Alles wat de overheid doet, moet gebaseerd zijn op de wet
2. Nieuwe wetten mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast (je mag
niet iemand voor hetzelfde feit nog een keer vervolgen nadat de wet is aangepast)
Elk handelen van de overheid moet een basis hebben in de wet.
Er zijn 2 soorten grondrechten:
1. Klassieke grondrechten: de burgerlijke en politieke rechten. Dit zijn onder andere het
kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, recht op privacy, godsdienstvrijheid en het
discriminatieverbod.
2. Sociale grondrechten: de economische, sociale en culturele rechten. Zoals het recht
op een huisvesting, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs.
Een secessie is een afscheiding van staten of kerkelijke organisaties. Soms scheiden regio’s
onderdelen van een staat met een specifieke eigen identiteit zich af.
De vertrouwensregel is de belangrijkste ongeschreven regel van het staatsrecht. De
vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of kabinet als geheel moeten
aftreden als zij niet langer het vertrouwen geniet van een van de Kamers van de Staten-
Generaal.
Casus 1:
Vertrouwensregel is een ongeschreven staatsrechtelijke rechtsregel.
Casus 2:
Art. 50 GW art 53 t/m 55 GW
De machtenscheiding: art. 81 art. 42 en art. 117