CE 1.1 - Het landschap als dynamisch systeem
———————————————————————————————————————————
De voedingsstoffen die bomen nodig hebben, worden dankzij de voedselkringloop continu
gerecycled. Ze zijn opgeslagen op drie plaatsen:
1. In het levende organische materiaal van de bomen
2. In het dode organische materiaal op de grond
3. In de zwarte humuslaag van de bodem
De bodem is het bovenste gedeelte van de grond waarin planten wortelen en dat verkleurd is
door bodemvormende processen zoals in- en uitspoeling van infiltrerend water. Uitspoeling is het
proces waarbij infiltrerend regenwater voedingsstoffen en bodemmateriaal meeneemt en dieper in
de grond weer inspoelt.
Door verschillen in temperatuur, vochtigheid en plantensoorten zijn er verschillende bossytemen.
In de tropische regenwouden gaan de processen bijvoorbeeld sneller dan in een zomergroen
loofwoud, dit komt door de hogere temperatuur en vochtigheid en een permanent groeiseizoen.
Ook opvallend is de rode bodem (door chemische verwering) waar zwarte humus ontbreekt; dit
komt omdat de afbraak van organisch materiaal - mineralisatie - hier ontzettend snel verloopt.
De voedingsstoffen zullen, als ze niet worden opgenomen, wegspoelen door de regen en daarom
zijn tropische bodems niet echt vruchtbaar. De voedingstoffen zitten hier grotendeels opgeslagen
in levend organisch materiaal.
Het naaldwoud wordt sterk beïnvloed door het korte groeiseizoen; door de lage temperaturen
liggen processen met levende organismen een groot deel van het jaar stil: zowel de vorming als
de afbraak. Zo ontstaat er een dikke laag met organisch afval. Door lage verdamping infiltreert een
groot deel van de neerslag en spoelen voedingstoffen uit. De grijze kleur duidt op weinig humus
en veel uitgespoelde stoffen. Uitspoeling wordt hier tevens versterkt door het zuur van de
naalden. Echter gebeurd deze verkleuring (en deze processen) pas als het bos vele duizenden
jaren bestaat.
Dat in elke van de drie bossen het bossyteem anders verloopt, komt door het klimaat. Als één
onderdeel van het systeem verandert, veranderen de andere ook. Daarom zijn in elk bossoort ook
de planten- en diersoorten anders. Echter zien in gebieden met hetzelfde klimaat niet alle bossen
er hetzelfde uit. Naast invloeden van de mens wordt dat veroorzaakt door verschillen in
ondergrond: de grondsoort, hoogteligging en reliëf. Die hebben ook invloed op de manier waarop
de geofactoren op elkaar inwerken.
CE 1.2 - Wisselwerking tussen de geofactoren
———————————————————————————————————————————
Door verschillende klimaten en geofactoren ontstaan er landschapszones. Binnen deze zones
kunnen weer verschillen ontstaan door reliëf. We onderscheiden de tropische, gematigde en
boreale zone. Zodra er niet wordt voldaan aan een van de voorwaarden voor bomengroei
(voldoende water, geen te kort groeiseizoen en niet te koud in de zomer), verdwijnen de bomen en
, komen er struiken en
grassen, of is de begroeiing
zelfs weg.
Naast de verandering van
temperatuur heeft ook de
aanwezigheid van water een
grote rol bij de bodem en de
begroeiing. Dit wordt niet
alleen bepaald door de
neerslaghoeveelheid, maar
ook door de temperatuur
(verdamping). De nuttige
neerslag is de hoeveelheid
neerslag die overblijft na
verdamping. In de
bossystemen is de nuttige
neerslag zo groot dat veel
water uitspoelt en dus
voedingsstoffen meeneemt.
Waar een kleine nuttige
neerslag is, ontstaan andere
waterbewegingen op de
bodem.
Wanneer het te droog of te
koud is voor boomgroei
ontstaan er andere bodems:
- In droge gebieden op
lagere breedte komen
gebieden voor met
neerslagtekort. Door weinig
begroeiing wordt er bijna geen organisch materiaal gevormd. Woestijnbodems hebben vaak
een wittige kleur die ontstaat door zout, kalk of gips. Dit ontstaat wanneer na een sporadische
regenbui het grondwater stijgt tot vlak onder het oppervlak en vervolgens verdampt. Deze
stoffen kunnen namelijk niet verdampen.
- Wanneer op gematigde breedte de nuttige neerslag bijna nul is, verandert de natuurlijke
vegetatie geleidelijk van bos naar grassteppe. Er is geen uitspoeling en de humus hoopt zich
op: er ontstaat een bodem die bestaat uit een dikke, zwarte, humusrijke en vruchtbare
bovenlaag.
- Op hoge breedte, in de polaire zone, groeien vanwege de lage temperaturen en het korte
groeiseizoen alleen grassen, mossen en heide. Op deze toendra’s verteert organisch materiaal
heel langzaam en het gevolg is dat de bovenste laag grotendeels uit veen.
Door het bedrijven van landbouw maakt de mens gebruik van het landschap als dynamisch
systeem. Het landschap wordt beïnvloed doordat:
1. De voedselkringloop wordt doorbroken. Het organisch materiaal dat normaal op de grond zou
vallen en verteren, verdwijnt nu door de mens. Om de bodem niet meer uit te putten zal
kunstmest moeten worden gebruikt.
2. Er vindt een verschuiving plaats van diversiteit naar een monocultuur. Omdat landbouw het
meest effectief is bij een monocultuur, wordt het systeem kwetsbaar. Ten eerste omdat bij de
oogst in één keer alle begroeiing verdwijnt en de bodem dus bloot komt te liggen. Ten tweede;
wanneer onder natuurlijke omstandigheden een ziekte bepaalde planten of dieren uit het
systeem aantast, wordt dat opgevangen door andere soorten. Maar als er in een
akkerbouwgebied slechts één gewas wordt verbouwd, verspreid deze zich razendsnel en zal
de oogst mislukken.