CE 6.1 - Landschappen en klimaten
———————————————————————————————————————————
De belangrijkste landschapstypen zijn: het hoogland van de schilden van Guyana en Brazilië, het
plateau van Patagonië, het Andesgebergte, de Altiplano (hoogvlakte) en de laaglanden van de
Orinoco, de Amazone en de Paraná. Aan de westkant van het continent vindt subductie plaats
met actief vulkanisme en de vorming van andesiet. De vulkanische activiteit is echter niet aan de
gehele kust even groot omdat de wegduikende Nazcaplaat niet overal even oud is; over het
algemeen is een oude plaat zwaarder en zakt dus dieper. Bij jonge platen krijg je vooral veel
vorming van metamorf gesteente, omdat het gesteente wel heel heet wordt, maar niet echt
omsmelt tot magma zoals bij oude platen. Deze gebieden zijn de zogenaamde ‘gaten’ in de Ring
van Vuur. Door voorlandbekkens aan de oostkant van het Andesgebergte zijn ontstaan doordat de
wegduikende plaat een laagte creëert en het aangrenzende land meetrekt. Bovendien zorgt het
gewicht van de geplooide en opgestuwde lagen ervoor dat de basis van het Andesgebergte en
het omliggende gebied (inclusief voorlandbekkens) dieper in de mantel komt te liggen. Doordat
deze bekkens steeds gevuld worden met sediment, blijven ze onder het gewicht hiervan lange tijd
dalingsgebieden.
Langs de midoceanische rug ontstaan uitvloeiingen van basalt en ontstaan afschuivingsbreuken
in het continentale gesteente. Zo ontstond - vooral tijdens de afsplitsing van Pangea en daarmee
het ontstaan van de Atlantische Oceaan - nieuwe oceanische korst en reliëf. De schilden in het
oosten en noorden bestaan uit oude dieptegesteenten (graniet) en metamorfe gesteenten, die
door optilling, verwering en erosie aan het oppervalk zijn gekomen.
Het Andesgebergte en de hooglanden zijn raak aan ertsen, die zijn ontstaan bij vulkanisme en
gebergtevorming op het moment dat vloeibaar gesteente diep in de aardkorst afkoelt, doordat
ertshoudend sediment van dit gesteente wordt afgedekt en onder druk verandert in ertshoudend
gesteente. In de voorlandbekkens van de oostelijke Andes-cordillera hebben zich olie en gas
gevormd: in het Krijt stond de zeespiegel veel hoger en leefde in dit gebied veel plankton. Dood
plankton werd ‘ingepakt’ door sedimentlagen en onder druk ontstond zo gas- en oliehoudend
gesteente. De olievelden voor de kust van Brazilië zijn eveneens te danken aan sedimentatie. Aan
het begin van de scheiding van Zuid-Amerika en Afrika ontstonden er langs de midoceanische rug
moerrassen met veel dood organisch materiaal en een zoutlaag (door veel overstromingen)
maakte deze luchtdicht en zorgde dat het niet verging.
In Zuid-Amerika komen het tropisch regenwoud- (selva), het savanne- (caatinga, cerrado,
llanos), het steppe- (pampa’s), het woestijn-, het Mediterrane, het zee- en het
hooggebergteklimaat voor. Mangrovebossen tref je aan in (sub)tropische gebieden. Naast de
standaard factoren wordt hier een deel van het klimaat, landschapszones, etc, ook bepaalt door
de noord-zuidligging van het Andesgebergte (loef- en lijzijde). Aan de oostkust van het continent
zijn de noordoost- en zuidoostpassaat aanlandig, waardoor de invloed van de Atlantische Oceaan
groot is, vooral omdat dit een relatief vlak gebied is. Ook ondervindt deze kust de warme Zuid
Equatoriale stroom. Aan de westkust waait vaak aflandige wind en daarnaast verhindert het
Andesgebergte invloed
vanaf de oceaan. De
westkust kent de koude
Humboldtstroom, die
tevens de ligging van
woestijnen in het westen
verklaart. Tijdens een El
Niño verzwakken de
passaten en gaat de wind
zelfs uit het westen waaien,
waardoor zeestromen
omkeren: er komt hevige
regenval aan de westkust
en droogte in het noorden.
Het normale patroon is het
omgekeerde van deze
situatie.
, CE 6.2 - Bevolking: spreiding, groei, verstedelijking
———————————————————————————————————————————
In fysisch-geografische ongunstige gebieden heb je al snel een te hoge bevolkingsdruk. De
indianen vestigden zich vooral aan de oevers van rivieren en in de Andeslanden kozen zij
aanvankelijk voor het hooggebergte omdat daar de temperatuur de verbouw van
voedselgewassen toestaat. Later vestigden de Europese kolonisten zich in de lagere delen van de
Andes om (sub)tropische handelsgewassen te verbouwen en daarnaast was de kustzone (vooral
riviermondingen) in trek. De spreiding van de bevolking is na 1950 beïnvloedt door sterke
urbanisatie en door de groei van steden nam de bevolkingsdichtheid (in de kustzone) sterk toe.
De bevolking van Zuid-Amerika is in grote mate gemestizeerd en daarnaast zijn er van oorsprong
inheemse, Afrikaanse, Europese en Aziatische bevolkingsgroepen. Deze raciale diversiteit gaat
gepaard met economische, sociale en politieke tegenstellingen. De blanke bevolking behoort tot
de bovenlaag, de mestiezen vaak tot de armere laag. Door de grote culturele vermenging
(acculturatie) kent het continent geen grote religieuze conflicten. Ook territoriale claims staan los
van geloof, deze conflicten spelen zich meer af tussen de overheid, mijnen en grote
landbouwbedrijven enerzijds en de inheemse bevolking anderzijds en gaan vaak over
bedreigingen van de leefwijze of grond/bodemschatten. Integratie of assimilatie van de inheemse
bevolking zijn geen succes geworden, maar wel zijn deze groepen in toenemende mate politiek
actief geworden en worden ze - weliswaar op papier -
meer gerespecteerd.
De inheemse bevolking nam gedurende de koloniale tijd
sterk af door conflicten, maar ook door ziekten die de
kolonisten meenamen. In de jaren ’60 en ’70 was de
natuurlijke bevolkingsgroei in de noordelijke
Andeslanden extreem. Echter daalt tegenwoordig in veel
landen het geboortecijfer door stijgende welvaart,
verhoging van het opleidingsniveau en verstedelijking.
De zuidelijke staten lopen voorop bij de gezinsplanning
en zijn al verder opgeschoven in het transitiemodel.
Zuid-Amerika is het meest verstedelijkte continent ter
wereld. De snelle verstedelijking begon na 1950 en werd
vooral veroorzaakt door de uitstoot van arbeidskrachten
uit de landbouw en de opkomst van de industrie in
steden. De snelle groei van megasteden leidde tot
uitgestrekte favela’s en een grote, overbelastende
informele sector. In Zuid-Amerika werden illegale
‘invasiewijken’ tot in de jaren ’70 nog regelmatig weg
gebulldozerd. De steden in dit continent staan echter
bekend om hun sterke sociale bewegingen. Een
garantie dat de woningen niet verwijderd zullen worden
is een enorme stimulans om te investeren in zelfbouw,
hetzelfde gebeurt wanneer er publieke voorzieningen
komen, zoals water en elektriciteit. Het zelfbouwprincipe
is essentieel om de huisvesting in de stad voor lage
inkomensgroepen betaalbaar te houden. De meest
goedkope nieuwbouw vindt plaats in de huidige periferie
van de stad, inmiddels ver van het oude centrum. Het
gevaar hiervan is wel dat wijken een slechte verbinding
hebben met functies van de stad. Door het
deconcentratiebeleid van de overheid vanwege de
overurbanisatie in de megasteden, het uitschuiven van
grote industrieën en de hoge woonkosten in de grote
stad groeien de middelgrote steden nu het snelst. De
megasteden groeien eigenlijk alleen nog door natuurlijke
groei. De trek naar de stad is grotendeels veranderd in
een urbaan-urbane migratie.