Hoofdstuk 1
Aan wetenschap doen en tot inzichten komen die de wetenschappelijke toets doorstaan,
vergt een grondige kennis en beheersing van de spelregels die aan wetenschapsbeoefening
ten grondslag liggen.
Methodologie verwijst naar de wijze waarop het hele proces van wetenschapsbeoefening
functioneert, en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing van methoden en technieken
in.
Moderne wetenschapsbeoefening is geen proces dat gedreven wordt door onpartijdige en
rationele dialoog alleen, maar ook door machtsverhoudingen, maatschappelijke en/of
politieke inmenging, ideologische assumpties en agressieve retoriek.
Broken windows theorie van Wilson & Kelling, verklaren crimineel handelen als een gevolg
van een gebrek aan sociale normen en een gebrek aan controle om aan die normen te
conformeren. De anonimiteit van de grote stad vormt een ideale voedingsbodem voor
crimineel gedrag, omdat in sommige buurten het sociale weefsel onbestaande is en er dus
geen sociale controle is op eventuele criminelen.
Drie voorwaarden voor causaliteit:
1. Er moet een zeker statistisch verband zijn tussen gebeurtenis A en gebeurtenis B.
2. Gebeurtenis A moet voorafgaan aan gebeurtenis B.
3. Het statistische verband tussen gebeurtenis A en B mag niet te wijten zijn aan een
derde gebeurtenis C die dat verband teweegbrengt.
Kwalitatief onderzoek is de verzameling van benaderingen binnen de sociale wetenschappen
die niet hoofdzakelijk gebruikmaakt van cijfermateriaal en bijbehorende statistische analyses,
maar zich bedient van andere vormen van data verzamelen, zoals participerende observatie,
focusgroepen of diepte-interviews.
Media-effectenonderzoek, de tak van de communicatiewetenschap die nagaat wat de
effecten zijn van het kijken of praktiseren van bepaalde media.
Fouten tijdens proces van bruikbaar maken van concepten voor kwantitatief onderzoek:
1. Veralgemeningsfouten, je meet slechts een sub dimensie van een concept en je doet
alsof je dat hele concept al hebt gemeten, of vormen van betekenisverschuiving
tussen wat je meet en wat je wilt meten.
2. Niet geoorloofd om op basis van cross-sectioneel surveyonderzoek zomaar
causaliteit vast te stellen.
3. Wordt weinig rekening gehouden met intermediaire variabelen die het verband
mediëren of met kenmerken die het verband modereren.
4. Vaak onduidelijk op welke termijn de effecten gesitueerd moeten worden.
5. In hoeverre zijn de bevindingen uit een hoogst artificieel laboratoriumonderzoek
veralgemeen baar naar het echte leven.
Naturalistische validiteit verwijst naar de mate waarin je bevindingen uit een gecontroleerde,
artificiële context kan doortrekken naar real life contexten.
Wetenschappelijke inzichten zijn gebaseerd op het toepassen van regels en procedures die
de kwaliteit en het waarheidsgehalte van die inzichten maximaliseren.
Methodologie behelst het hele proces van wetenschapsbeoefening: van de institutionele
inbedding van wetenschap over de epistemologische veronderstelling tot de werkelijke
onderzoekspraktijk.
,Methoden verwijzen op hun beurt naar de geheel van specifieke technieken die je in
wetenschappelijk onderzoek gebruikt om onderzoekseenheden te selecteren, er gegevens
over te verzamelen, die gegevens te analyseren en de resultaten te rapporteren.
Alternatieve bronnen van kennis over de werkelijkheid:
Persoonlijke ervaringen
Populaire media
Ideologische overtuigingen
Geen van die bronnen kan met de kennis en inzichten concurreren uit wetenschappelijk
onderzoek.
- Wanneer je iets persoonlijks overkomt, heb je de neiging om te over generaliseren of
de waargenomen verbanden door te trekken naar andere mensen of situaties. Ook
selectieve observatie kleurt je waarneming. Selectieve observatie verwijst naar het
feit dat je speciaal gaat letten op bepaalde mensen of situaties en van daaruit
veralgemeningen maakt.
- Het probleem met informatie uit massamedia is dat er inzichten uit wetenschappelijk
onderzoek gecombineerd worden met informatie zonder wetenschappelijk statuut.
Bovendien kan die berichtgeving heel selectief zijn en slechts één aspect van een
probleem benaderen.
- Ideologische overtuigingen kunnen visies en ideeën over de werkelijkheid
beïnvloeden en sturen. De ideologische beïnvloeding kan op velerlei manieren
gebeuren en hoeft niet noodzakelijk zo frappant of manifest te zijn.
Bouwstenen om wetenschappelijke kennis over de sociale omgeving op te bouwen:
1. Theorieën zijn coherente systemen van logische, consistente en onderling verbonden
inzichten die gebruikt worden om kennis over de werkelijkheid te organiseren. Zo kan
je micro-, meso- en macrolevel theorieën onderscheiden.
2. Data of gegevens over de werkelijkheid. Met die data kun je uitmaken of theoretische
inzichten overeenstemmen met de werkelijkheid.
Hoofdstuk 2
Kenmerkend voor wetenschappelijk onderzoek is dat er een voortdurende wisselwerking
bestaat tussen theorie en empirie. Sociaalwetenschappelijk onderzoek kan je ook
definiëren als de productie van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door
het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische principes rigoureus worden
toegepast.
Theorie: het geheel van samenhangende uitspraken of proposities die
bepaalde fenomenen beschrijven of verklaren. Theorieën leggen terugkerende
patronen of regelmatigheden in de wereld rondom ons uit. (Maken het ook
mogelijk voorspellingen te doen)
- Voorbeeld; job demand-control model (JDC-model). Deze theorie zoekt
de wortels van stress in twee psychosociale jobkenmerken, autonomie
en werkdruk. Autonomie verwijst naar de mate waarin werknemers zelf
controle hebben over hun taken, werkdruk verwijst naar de fysieke of
psychologische inspanning die nodig is om de baan uit te voeren.
Sociaalwetenschappelijke theorieën zijn opgebouwd uit twee elementen,
concepten en relaties tussen die concepten. Concepten of begrippen zijn de centrale
bouwblokken.
Concept: een algemeen en abstract idee dat als een label dient om concreet waarneembare
zaken of fenomenen te categoriseren.
Goede sociaalwetenschappelijke theorieën bezitten enkele belangrijke kenmerken
, - Een theorie moet consistent zijn.
- Een theorie moet over een zekere mate van veralgemeenbaarheid beschikken.
- Ze zijn gegrond in empirische observatie.
Formele theorieën gaan ervan uit dat je allerhande sociale fenomenen los van de concrete
inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes.
o Rational choice theory, gaat ervan uit van de premisse dat mensen nuts
calculerende wezens zijn. Baten worden gemaximaliseerd en kosten
geminimaliseerd.
Grand theories, proberen de volledige maatschappij te vatten vanuit één abstract
conceptueel kader. Ze pogen universele wetten te formuleren die van toepassing zijn op
verschillende domeinen van de samenleving.
o Structurele functionalisme (Parsons), dat alle mogelijke aspecten van sociaal
gedrag en organisatie probeert te begrijpen vanuit de structuur van sociale systemen
en de functies van deelsystemen.
- Kritiek: Grand theories zijn immers zo abstract dat ze heel moeilijk empirisch getest
kunnen worden, waardoor ze niet echt bruikbaar zijn voor onderzoek.
Middle range theories, die houden het midden tussen de alomvattende grand theories en
loutere veralgemeningen uit empirisch materiaal. Deze theorieën focussen op één bepaald
sociaal fenomeen in plaats van de hele maatschappij als onderwerp te nemen. Hierdoor is
het eenvoudiger hypothesen af te leiden die je dan empirisch kan testen.
Empirische toetsbaarheid houdt zowel verifieerbaarheid als weerlegbaarheid in.
Verifieerbaarheid betekend dat wetenschappelijke uitspraken fenomenen betreffen die
waarneembaar zijn of op zijn minst observeerbare gevolgen hebben. Met falsifieerbaarheid
wordt bovendien bedoeld dat wetenschappelijke theorieën zo geformuleerd moeten zijn dat
het in principe mogelijk is observaties te doen die de theorie ontkrachten of falsifiëren.
Repliceren: het herhalen van onderzoek om te kijken of je tot dezelfde conclusies komt.
Naast theorie is empirie de tweede belangrijke bouwsteen van sociaalwetenschappelijk
onderzoek is. Empirie is het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming.
Ons waarnemingsvermogen is geen objectieve registratiemachine, maar wordt onvermijdelijk
gekleurd door een complexe mix van gemoedsgesteldheden, vooronderstellingen en externe
invloeden.
- Voorbeeld helling schatten, wordt aangetoond dat zelfs percepties van een objectief
vast te stellen gegeven zoals een hellingsgraad sterk gekleurd zijn door de context
waarin ze plaatsvinden.
Theorieën ordenen losse feiten tot een samenhangend geheel. Het samenspel tussen
empirie en theorie verloopt via twee logische argumentatietechnieken; deductie en inductie.
Deductie verwijst naar een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere. De stap
van theorie naar empirie.
Inductie werkt andersom, uit meerdere concrete observaties wordt een meer algemene
regel gedistilleerd. De stap van empirie naar theorie.
Het samenspel tussen theorie en empirie kan schematisch
worden weergegeven in de zogenaamde empirische
cyclus van wetenschappelijk onderzoek. De cyclus stelt de
geïdealiseerde wijze voor hoe wetenschappelijke kennis
zich ontwikkelt en evolueert.